28.
vestigt er vervolgens de aandacht op, dat "burgemeester en wethouders
zich steeds zeer ernstig bezighouden met de vraag aan wie een bepaal
de woning behoort te worden toegewezen. Spreker wijst er op, dat,
indien de heer Vissenberg beweert, dat de heer Ernest het slechtst
gehuisvest is van Stampersgat, hij het met deze bewering niet eens
is, omdat hij de vaste overtuiging heeft, dat er anderen zijn die
minstens even slecht gehuisvest zijn. Spreker vestigt er ten slotte
de aandacht op, dat bij gelegenheid van de toewijzing van woningen
door burgemeester en wethouders met alle bekende omstandigheden reke
ning wordt gehouden en dat vaak na zeer uitvoerige besprekingen soms
zelfs in 2 of 3 vergaderingen een beslissing wordt genomen.
De heer Vissenberg merkt op dat in dit geval het genomen besluit
zeker niet verantwoord is en voegt hieraan toe, dat heel Stampersgat
het genomen besluit onverantwoord acht en brengt onder de aandacht,
dat hij van oordeel is, dat het college zelf wel weet, dat in deze
een verkeerde beslissing is genomen.
De voorzitter antwoordt, dat deze vraag gesteld moet worden aan
de heren, die de beslissing genomen hebben.
De heer Vissenberg vraagt op het niet mogelijk is om een commissie
in te stellen bestaande uit 7 personen uit Gastel en 7 personen uit
Stampersgat, die bij de slecht gehuisveste gezinnen een onderzoek in
stellen en advies over hun bevindingen uitbrengen. Spreker wijst er
op, dat het geen raadsleden behoeven te zijn, maar in deze commissie
o.m. een dokter en een verpleegster zouden kunnen worden opgenomen.
Hierna merkt spreker op, dat het de voorzitter toch bekend is hoe
slecht de heer Ernest in tegenstelling met de heer Jansen gehuisvest
is en niettegenstaande dit de woning toch aan de heer Jansen is toege
wezen, wat onbegrijpelijk is.
De voorzitter antwoordt, dat voor de toewijzing van de woning aan
de heer Jansen bepaalde redenen aanwezig kunnen zijn.
De heer Vissenberg merkt op, dat de voorzitter bij de Stampersgats
bevolking zeer goed aangeschreven heeft gestaan, maar dat dit nu voor
bij is en voegt hieraan toe, dat hij niet graag in de schoenen van
wethouder Ernest zou staan.
De voorzitter antwoordt, dat, indien de bevolking van Stampersgat
een dergelijke konklusie trekt, deze gevolgtrekking totaal fout is.
Spreker wijst er verder op, dat hij het door hem in deze ingenomen
standpunt heel graag wil verdedigen, maar dat hij zich thans hiertoe
niet geroepen voelt en brengt nogmaals onder de aandacht, dat, wan
neer burgemeester en wethouders een beslissing nemen, de heer Vissen
berg er van overtuigd kan zijn, dat deze beslissing naar eer en ge
weten genomen is en voor welke beslissing hij de konsekwentie aan
vaardt, maar dat hij niet aanvaardt wat de heer Vissenberg hem voor
de voeten werpt, waarna spreker de discussie over dit punt sluit.
De heer van Dongen merkt op, dat het hem heel erg spijt, dat,
ofschoon hij niets voor de rondvraag had, naar aanleiding van de mede
delingen door de heer Vissenberg, daar hij ook met de situatie op de
hoogte is, hij hierop graag even wil terugkomen. Spreker stelt vast,
dat de raad inderdaad over de toewijzing van woningen niets te zeggen
heeft, maar verklaart van oordeel te zijn, dat de leden van de raad
het recht hebben om over het beleid van burgemeester en wethouders in
deze hun zienswijze kenbaar te maken. Spreker verklaart het met de
heer Vissenberg roerend eens te zijn, daar zo oppervlakkig gezien
althans, toch zeker in eerste instantie hier onrecht is gepleegd,
niet rechtvaardig te werk is gegaan. Spreker is van oordeel, dat het
misschien goed zou zijn, dat voor de publieke opinie deze zaak eens
uit de doeken gedaan zou worden en dat met redenen omkleed werd aan
getoond, dat de toewijzing op haar plaats is geweest, in welk geval
het college van burgemeester en wethouders zoverre in ere hersteld
zou zijn.