18
De voorzitter vestigt er de aandacht op, dat, indien voorge
steld wordt in de regeling wijziging aan te brengen het bijzonder
op prijs wordt gesteld, dat aangegeven wordt welke wijziging.
De heer van Dongen merkt op gezegd te hebben, dat een bepaald
bedrag moet worden genoemd, dat voor iedereen geldt en derhalve
niet 10$ of een bepaald percentage van de jaarwedde.
De voorzitter vraagt of de heer van Dongen een bepaald bedrag
in zijn hoofd heeft, waarop deze opmerkt, dat hij van mening is,
dat het billijk is, dat als gemiddelde genomen wordt 600,
1200,-- 1800,--, gedeeld door 2 is $00,--.
De voorzitter vraagt of de heer van Dongen hierbij de inrich
tingskosten bedoelt.
De heer van Dongen merkt op, dat voor in de regeling opgenomen
10$ b.v. 900,gele zen wordt envoordel2$ een bedrag, dat wat
hoger komt te liggen.
Op de vraag van de voorzitter of het voorstel van de heer van
Dongen gesteund wordt, antwoorden de heren van Zundert, Schijve-
naars en Vissenberg bevestigend.
De heer Gelijns vraagt of het nu de bedoeling is, dat dit voor
iedere ambtenaar en gemeente-arbeider geldt, waarop de heer van
Dongen antwoordt, dat dit, waar van toepassing, inderdaad het geval
is
De voorzitter wijst er op, dat de verplaatsingskostenverordening
van toepassing is op het personeel, dat in dienst van een gemeente
is.
Hierna merkt de voorzitter op, dat hij het voorstel van de heer
van Dongen in stemming brengt.
De heer Marcelissen vraagt welke konsekwenties het heeft als vóór
of tegen gestemd wordt.
De voorzitter antwoordt, dat als voor gestemd wordt hiervan de
konsekwentie is, dat het verplaatsingskostenbesluit niet wordt vast
gesteld conform de regeling van het Ministerie van Binnenlandse Zaken,
waarmee de organisaties hebben ingestemd en dat in dat geval de door
de heer van Dongen voorgestelde bedragen zijn aanvaard. Spreker wijst
er op, dat vaststaat, dat een afwijkende regeling niet wordt goedge
keurd, zodat het in feite hierop neerkomt, dat de raad zijn mening
kenbaar heeft maakt, dat met de voorgestelde regeling niet akkoord
wordt gegaan en brengt nogmaals onder de daandacht, dat, nu de perso
neelsorganisaties zich met de regeling akkoord hebben verklaard het
geen enkele zin heeft van het advies af te wijken, waarmee het per
soneel ten slotte niet gediend is.
De heer van Dongen merkt op, dat ook al is dit zo de bevoegde
instanties te horen krijgen hoe naar het oordeel van de raad de rege
ling naar billijkheid behoort te zijn en spreekt het vertrouwen uit,
/dat dat dan te eniger tijd de noodzakelijkheid wordt ingezien,/de regeling,
zoals deze thans luidt, onbillijk is.
Wethouder Vrolijk merkt op, dat hij het met de opvatting van de
heer van Dongen volkomen eens is, maar geeft in overweging om stag
natie te voorkomen de regeling te aanvaarden en bij de inzending een
begeleidend schrijven te voegen, waarin duidelijk 'tot uitdrukking
wordt gebracht, dat de noodzakelijkheid aanwezig is om op korte ter
mijn de regeling aan de veranderde tijdsomstandigheden aan te passen.
De heer van Dongen verklaart van mening te zijn, dat van stagna
tie geen sprake behoeft te zijn, daar, indien zich een geval zou voor
doen overeenkomstig de algemene richtlijnen gehandeld kan worden ook
al is het proces lopende.
De voorzitter antwoordt, dat geen regeling bestaat als deze niet
aanvaard wordt en dat indien zich een geval zou voordoen in afwachting
van de definitieve regeling hij voorschot betaald zou moeten worden,
wat in feite niet geoorloofd is en waarop van de zijde van het college
van gedeputeerde staten volkomen terecht bezwaren kunnen worden ge
maakt