17.
De voorzitter wijst er op, dat alle personeelsorganisaties, zovel
wat de lagere als de hogere ambtenaren betreft, over de regeling zijn
gehoord en hiermede haar instemming hebben betuigd.
De heer van Dongen merkt op, dat hem dit uit de stukken is geble
ken, maar dat hij van oordeel blijft, dat, nu in de regeling onbillijk
heden voorkomen, het niet aangaat deze zonder meer te accepteren.
De voorzitter antwoordt, dat naar zijn mening de enige mogelijk
heid is om de regeling onder protest te aanvaarden, daar de toestand
nu eenmaal zó is, dat van het standpunt dat in deze door he t betref
fende ministerie is ingenomen en waarmede de organisaties hebben in
gestemd gemeentelijk niet kan worden afgeweken, hoe jammer dit ove
rigens ook is. Spreker wijst er verder op, dat het nu eenmaal ook niet
mogelijk is, dat de raad zelfstandig voor het personeel een salaris
verordening vaststelt rekening houdende met plaatselijke omstandig
heden.
De heer van Dongen merkt op, dat het in deze niet gaat over de
vaststelling van een salarisverordening, maar over de vaststelling
van een onkostenvergoeding, die onredelijk is vanwege het grote ver
schil voor de ene en de andere categorie van ambtenaren.
De heer Vissenberg merkt op, dat als de raad in deze geen zeggen
schap heeft het geen zin heeft de regeling door de raad te laten vast
stellen.
De voorzitter antwoordt, dat deze omstandigheid zich per slot van
rekening ook voordoet met salarisverhogingen en dat, indien de door
het ministerie gegeven richtlijnen niet worden opgevolgd de verorde
ning niet wordt goedgekeurd.
De heer Vissenberg stelt hierna vast, dat hij het met de voorge
stelde regeling niet eens is.
Mevrouw Akkermans merkt op, dat zij zich met het door de heer van
Dongen ingenomen standpunt kan verenigen.
De heer van Dongen merkt op, dat, indien men het er mede eens is,
dat de regeling onbillijkheden bevat, hiertegen stelling moet worden
genomen, anders heeft het praten over deze kwestie geen zin.
De voorzitter verklaart het hiermede eens te zijn.
Wethouder Vrolijk merkt op, dat hij het met de heer van Dongen eens
is, dat hij het woord "arbeider" heeft gebezigd en wijst er op, dat het
hier niet gaat over de "arbeider" in het algemeen, maar over de "ge
meentearbeider". Spreker merkt in dit verband op, dat, indien een ver
gelijking gemaakt wordt met de siarissen van de gemeente-arbeiders en
het loon van de normale arbeider in het vrije bedrijf, het loon van de
gemeentearbeider wel een vijfde onder het loon van het vrije bedrijf
blijft, wat gebleken is, daar bij herhaling getracht is gemeente-arbei
ders aan te trekken, wat steeds voor het geldende loon onmogelijk is
gebleken.
De voorzitter antwoordt, dat het in deze inderdaad over het ge-
meentepersoneel gaat.
De heer Vissenberg merkt op, dat het naar zijn mening gaat over de
hogere salarissen van het gemeentepersoneel
De voorzitter antwoordt, dat dit niet het geval is, daar het hier
gaat over de verplaatsingskosten.
Hierna vraagt de voorzitter of de heer van Dongen stemming over
het voorstel van burgemeester en wethouders verlargfc, waarop deze be
vestigend antwoordt.
De voorzitter vraagt of het voorstel van de heer van Dongen ge
steund wordt.
De heer Ruijten merkt op, dat hij het met de heer van Dongen eens
is, doch dat hij van mening is, dat, nu deze aangelegenheid landelijk
geregeld is, hierin plaatselijk geen verandering kan worden aangebrar"