11. De heer Ruijten vraagt of het nu echt niet mogelijk is het tarief voor de gezinsslachtingen te handhaven en het tarief voor de bedrijfs- slachtingen, voor wat de runderen betreft, met 2,-- te verhogen en vast te stellen op 15»-- P®^ rund. De voorzitter antwoordt, dat deze mogelijkheid wellicht aanwezig is, doch dat hiertegenover staat, dat ook met de belangen van de be drijven rekening moet worden gehouden. De heer Ruijten merkt o)?, dat het toch op geen enkel bezwaar be hoeft te stuiten, dat het bedrag van 2,-- verdeeld wordt over alle onder de bedrijfsslachtingen vallende keuringen. De voorzitter antwoordt, dat deze aangelegenheid zodanig is be keken, dat wat de verhogingen betreft, een geleidelijke verdeling heeft plaats gehad over de gezinsslachtingen, de bedrijfsslachtingen en het ingevoerd vlees. De heer Ruijten merkt op, dat hij zich met de voorgestelde verho ging voor de gezinsslachtingen niet kan verenigen, daar de minst ge situeerden hiervan de dupe worden, terwijl indien de tarieven voor de bedrijfsslachtingen verhoogd worden iedereen zijn aandeel hierin draagt en vraagt deze aangelegenheid nog eens nader te bekijken. De voorzitter antwoordt, dat het in ieder geval mogelijk is deze kwestie in nadere overweging te nemen, maar dat het nu eenmaal zo is, dat het bezwaarlijk aangaat om het advies, dat door de commissie in deze is gegeven en dat door de overige gemeenten is aanvaard ter zijde te leggen en dat het in deze gaat over de toepassing van een gemeen schappelijke regeling. De heer van Dongen merkt op, dat het in deze gaat over een bedrag van 4»-- mogelijk 6,-- per jaar en per gezin en verklaart, nu ge sproken is over armlastige gezinnen, van mening te zijn, dat iemand die een varken slacht niet tot de armlastigen kan worden gerekend en dat hij van mening is, dat er lang gepraat is over een kwestie die van weinig belang is, omdat deze aangelegenheid voor onze eigen ge meente niet zelfstandig geregeld kan worden en verklaart van mening te zijn, dat, indien dit wel mogelijk was een oplossing te vinden zou zijn, maar nu het een regeling betreft in regionaal verband, het geen zin heeft over een bedrag van 4»-- per jaar en per gezin zoveel te praten. De voorzitter merkt op, dat hij het met de heer van Dongen volko men eens is en wijst er op, dat hier bovendien nog bijkomt, dat het aantal gezinsslachtingen steeds minder wordt en brengt vervolgens on der de aandacht, dat door het aangaan van een gemeenschappelijke re geling nu eenmaal bepaalde konsekwenties worden aanvaard en dat het bezwaarlijk aangaat, nu de andere bij de regeling betrokken gemeenten deze hebben aanvaard, een afwijzend standpunt in te nemen. De heer Gelijns stelt vast, dat het afnemen van het aantal huis slachtingen het gevolg is van het feit, dat het mesten van een var ken onrendabel wordt. De voorzitter antwoordt, dat hij het met de zienswijze van de heer Gelijns niet helemaal eens is, daar hem uit ervaring bekend is, dat andere oorzaken hierop invloed uitoefenen dan alleen het feit, dat het mesten van een varken onrendabel is. De heer Gelijns merkt verder op, dat het mesten van een varken een grote uitgaaf betekent, waarbij dan nu weer komt het verhoogde keur loon. Nadat de voorzitter nog heeft opgemerkt, dat naar zijn mening de verhogingen zo billijk mogelijk over de verschillende slachtingen zijn verdeeld en dat een verhoging van 2,-- wegens keurloon voor een gezinsslachting slechts eon gering bedrag is in vergelijking r andere uitgaven, vraagt hij of een der leden stemming over het voor stel van burgemeester en wethouders verlangt. De heer van Hassel merkt op, dat hij niet goed begrijpt, waarom in deze niet naar draagkracht te werk gegaan wordt.

Raadsnotulen

Oud en Nieuw Gastel: 1938-1980 | 1962 | | pagina 105