5.
Na deze.toespraak geeft de voorzitter het woord aan de jubilaris, die de
volgende toespraak houdt:
"Mijnheer de voorzitter, heren leden van de gemeenteraad, zeer eerwaarde
heren, weleerwaarde lieer, dames en heren.
Het is voor mij niet zo gemakkelijk om op deze plaats het woord te voeren.
Mijn normale taak hier is, dat ik te luisteren heb naar hetgeen anderen
zeggen. Vandaag liggen de rollen anders en ofschoon het voor mij niet
meevalt om in het openbaar het woord te voeren, wil ik gaarne trachten
in de bewoordingen, zoals mijn hart deze ingeeft, aan mijn gevoelens van
dankbaarheid uiting te geven
Mag ik dan op de eerste plaats beginnen, mijnheer de voorzitter, u harte
lijk te danken voor de toespraak, die u tot mij hebt gehouden. U hebt vele
waarderende woorden tot mij gericht en al ben ik er mij niet van bewust
dat mij zoveel eer toekomt, ben ik u zeer erkentelijk voor de tot mij ge
richte woorden van dank en erkentelijkhe id.
Tijdens het aanhoren, mijnheer de voorzitter, van uw historisch overzicht
ben ik herinnerd aan een boekje, dat ik lange tijd geleden gelezen heb
en dat uitgegeven is door een priester-journalistdie op het punt stond
afscheid te nemen van zijn journalistieke loopbaan en dat getiteld was:
"Ik zag mensen en dingen aan mij voorbijgaan".
Ook ik heb in de 4-6 jaren, waarvan vandaag 4-0 jaren als sekretaris, die
ik in dienst van deze gemeente heb mogen doorbrengen ook veel mensen en
dingen aan mij zien voorbijgaan.
Ik begon mijn loopbaan op 23 augustus 1915 in het gemeentehuis, dat zich
op: het Marktplein bevond en waar ik de eerste lessen heb ontvangen van
mijn vader, aan wie ik een weliswaar strenge, doch rechtvaardige leermees
ter gehad heb en die ik steeds dankbaar ben gebleven voor al hetgeen hij
voor mij heeft gedaan. Zijn onverwacht verscheiden op 12 februari 1921
kwam op een voor mij ongunstig tijdstip, daar ik toen de 23-jarige leeftijd
nog niet had be reikt. Dank zij de volledige medewerking van de gemeenteraad
uit die dagen, is mij een kans gegeven om naar het sekretarisschap mede te
dingen, daar de benoeming werd uitgesteld tot het tijdstip, dat ik de 23-
jarige leeftijd zou bereiken. Op 4- augustus 1921 werd ik met algemene stem
men tot sekretaris dezer gemeente benoemd. Dat mijn dank op dit historisch
ogenblik uitgaat naar de leden van de raad, die mij zoveel vertrouwen
schonken is vanzelfsprekend. In dit verband moge ik opmerken, dat wethou
der Verholen en de heer Vissenberg, welke laatste bericht van verhindering
heeft gezonden, de enigen zijn die nog in leven zijn van de destijds zitting
hebbende raad.
Het spreekt vanzelf, dat het mij past om wethouder Verholen en ook de heer
Vissenberg nog hartelijk dank te zepcgen voor het vertrouwen, dat zij mij heb
ben geschonken. Met veel voldoening stel ik vast, dat ik steeds met wet-'
houder Verholen op de meest prettige wijze heb mogen samenwerken.
En als ik dan aan mij laat voorbijgaan de burgemeesters, de gemeentebesturen,
de raden en het gemeentepersoneeldan stemt het mij aangenaam en daar ben
ik in hoge mateerkentelijk voor, dat de samenwerking steeds goed is geweest.
Ook laat ik aan mij voorbijgaan al de heren geestelijken, zowel van de parochie
van Oud-Gastel als van Stampersgat, van wie ik heel veel steun heb mogen'
ontvangen en waarvoor ik zeer dankbaar ben.
Ofschoon het gevaarlijk is in een of ander verband namen te noemen, wil ik
toch, voor wat de geestelijkheid betreft hierop een uitzondering maken en
wel met betrekking tot wijlen de Z.E. Heer Pastoor van den Elzen, die in
1921 in deze parochie kapelaan was en die mij steeds in moeilijke omstandig
heden met raad en daad heeft bijgestaan.
Mijn gedachten gaanook terug naar de tijd, dat de politiedienst vervuld
werd door gemeenteveldwachters, met wie ik ook altijd prettig heb samen
gewerkt.