11
Wethouder Verholen merkt op, dat de leden van het "burgerlijk armbestuur
in 1955 nog herbenoemd zijn.
De Voorzitter brengt onder de aandacht, dat, wanneer het tijdelijk ge
meentehuis in gebruik is genomen, waar de beschikking over meer ruimte
verkregen wordt, de kwestie van de reorganisatie van het Burgerlijk Arm
bestuur nader onder de ogen kan worden gezien. Voorts merkt spreker op
dat, indien er met betrekking tot de kolentoewijzing klachten zijn, deze
ter kennis van het armbestuur gebracht kunnen worden, dat dan een onder
zoek over de al of niet gegrondheid van de klachten kan instellen.
De heer KOEVOETS vraagt of als de uitslag van het onderzoek niet bevre
digend is bij de een of andere instantie in beroep kan worden gekomen.
De Voorzitter antwoordt, dat bij de behandeling van de rekening van het
Burgerlijk Armbestuur over het gevoerde beleid door de raadsleden inlich
tingen kunnen worden ingewonnen.
De heer KOEVOETS merkt op, dat op 13 juli van dit jaar een concert is
gegeven, waaraan 1 50 muzikanten hebben deelgenomen, bij welke gelegenheid
wegens vermakelijkhedenbelasting bij heffing van een entree van 0,25
een bedrag van 0,10 aan de gemeente betaald is moeten worden, terwijl
op 6 en 7 oktober j.l. een plaatselijke film is vertoond tegen betaling
van 1,25 entree, waarvoor geen belasting verschuldigd was.
De Voorzitter antwoordt, dat de verordening op de heffing van een ver-
makelijkhedenbelasting door burgemeester en wethouders zeer soepel wordt
toegepast en dat, indien mocht blijken, dat de verordening onjuistheden
bevat, nagegaan kan worden of er termen aanwezig zijn wijzigingen aan te
brengen.
Wethouder VROLIJK merkt naar aanleiding van de opmerking van de heer Koe-
voets op, dat de plaatselijke film cultureel is gekeurd en dat voor deze
soort films volgens de in deze gemeente geldende verordening geen belasting
verschuldigd is. Spreker wijst er verder op, dat het niet mogelijk is, dat,
zoals de heer Koevoets beweert, voor een entreebedrag van 0,25, 0,10
belasting verschuldigd is.
De heer L.JAR SEN informeert naar de stand van zaken met betrekking tot
de bouw van een gymnastieklokaal, zulks met het oog op de omstandigheid
dat het grote aantal jeugdige sportbeoefenaars 's-winters niet kan oefenen
in tegenstelling met de zomermaanden, wanneer deze oefeningen op het speel
veld gehouden kunnen worden.
De voorzitter antwoordt, dat de vereiste rijksgoedkeuring voor de bouw
van een gymnastieklokaal nog steeds op zich laat wachten. Spreker deelt
verder mede, dat hij enige tijd geleden de inapekteur voor de lichamelijke
oefening heeft verzocht zijn invloed aan te wenden om te bereiken, dat
spoedig met de bouw kan worden aangevangen. Deze heeft zijn volle mede
werking toegezegd. Bovendien heeft het gemeentebestuur zich kort geleden
tot de Minister van Onderwijs Kunsten en Wetenschappen gewend met verzoek
de afgifte van de rijksgoedkeuring te bevorderen. Voorts merkt spreker op
dat aandacht zal moeten worden besteed aan de verlichting van het Sport
park. Het bestuur van de stichting ziet geen kans hiervoor de vereiste
middelen beschikbaar te stellen. Spreker verzoekt aan deze kwestie eens
aandacht te schenken en vertrouwt, dat, indien in een volgende vergadering
een verzoek hieromtrent in behandeling komt op een gunstige beslissing
mag worden gerekend.
De heer L. JAHSEN wijst er op, dat er bij huurders van gemeentelijke
woningwetwoningen ontstemming is ontstaan over het feit, dat ten aanzien
van woningen, die reeds geruime tijd geleden gebouwd zijn geen huurver
hoging is toegepast, terwijl dit voor later gebouwde woningen wel het
geval is. Spreker vindt dit onbegrijpelijk, daar het toch normaal zou
zijn, dat eerstbedoelde woningen, waarvan de stichtingskosten belangrijk
minder hebben bedragen op de eerste plaats voor een huurverhoging in aan
merking hadden gekomen.