4.
Afw-.beslis-
sing ver
doek pre
sentiegeld
plv.lid
stembureau
Besluit om
r.oen gevolg
te geven aan
de in het
K.B. van 11
feb.1958 no.
121 vervatte
aanmaning
tot intrek
king van het
raadsbesl.
van 26 nov.
1957.(een
malige uit
kering ge-
meenteper-
soneel)
w. Verzoek van A.J. van Wezel, wonende alhier, Dorpsstraat 41 om
een geldelijke vergoeding van 15,voor de door hem op 26 maart
1958 verrichte dienst als plaatsvervangend lid van stembureau I
van des morgens 8.00 uur tot des avonds 8.30 uur.
Overeenkomstig het voorstel van burgemeester en wethouders wordt
zonder hoofdelijke stemming besloten dit verzoek af te wijzen, aange
zien de leden van de stembureaux in deze gemeente geen presentiegeld
of andere vergoeding in geld genieten.
x.1. Schrijven van Ged. Staten van Noord-Brabant, dd. 4 juni 1958,
G. nr. 94303, houdende mededeling, dat het gewenst is de ambte-
narenorganisaties alsnog te horen over het raadsbesluit van 28
maart 1958 tot intrekking van het raadsbesluit dd. 26 november
1957, waarbij aan het gemeentepersoneel over 1957 een eenmalige
toelage is toegekend.
2. Schrijven van de Katholieke Bond van Overheidspersoneel te Til
burg, dd. 14 juni 1958, nr. 1016 H/R,houdende mededeling dat
wordt ingestemd met de gevolgde procedure met betrekking tot
de intrekking van raadsbesluit dd. 26 november 1957.
3. Schrijven van de Algemene R.K.Ambtenarenvereniging te s-Gra-
venhage, dd. 18 juni 1958, no. 3115/58/vdH/RB/2131.houdende
mededeling, dat niet kan worden ingestemd met de intrekking van
het raadsbesluit van 26 november 1957 tot toekenning van een
eenmalige toelage aan het gemeentepersoneel over 1957 en ad
vies om de Koninklijke aanmaning tot intrekking van dat besluit
niet te volgen.
De Voorzitter merkt op, dat burgemeester en wethouders onder de aan
dacht brengen, dat inderdaad verzuimd is de ambtenarenorganisaties te
horen over het bedoelde besluit van 28 maart 1958, ten gevolge waarvan
volgens de constante jurisprudentie van de centrale raad van beroep
bedoeld besluit rechtskracht mist. Aangezien aanvankelijk werd gemeend
dat het alsnog horen van de organisaties slechts een blote formaliteit
was en tot geen resultaat kon leiden, is hierover telefonisch' overleg
gepleegd met de provinciale griffie. De betreffende ambtenaar deelde
mede, dat het niet uitgesloten is, dat de adviezen van de organisaties
aanleiding zullen geven tot het innemen van een ander standpunt met
betrekking tot het gevolg geven aan de koninklijke aanmaning tot intrek
king van het besluit van 26 november 1957» Op grond hiervan is toen
overgegaan tot het horen der organisaties over het intrekkingbesluit
van 28 maart 1958.
Van de Kabo te Tilburg is bericht ontvangen, dat met bedoelde intrek
king wordt ingestemd. Van de ARKA te s-Gravenhage is echter bericht
ontvangen, dat zij zich met deze intrekking niet kan verenigen, omdat dit
een verslechtering van de rechtspositie van het personeel zou betref
fen met terugwerkende kracht, omdat de betreffende ambtenaren aan het
rechtmatig tot stand gekomen raadsbesluit recht op de uitkering ont
lenen, rechtstreeks en onvoorwaardelijk. Terugvordering van de uitbe
taalde toelage zal, naar de mening van de ARKA niet van de betrokkenen
gevorderd kunnen worden en een eventueel ingestelde poging daartoe zal
door de ambtenarenrechter zeker te niet worden gedaan.
Op grond van dit laatste positieve advies stellen burgemeester en
wethouders thans voor te besluiten, zulks in tegenstelling tot het eer
der genomen besluit van 28 maart 1958, dat nietig is, om geen gevolg te
geven aan de in het Koninklijk besluit van 11 februari 1958, no. 121
vervatte aanmaning tot intrekking van het raadsbesluit van 26 november
1957.
Overeenkomstig het voorstel van burgemeester en wethouders wordt zon
der hoofdelijke stemming besloten.