li -5- Inwilliging verzoek Fa milie van Domburg scha devergoeding wegens huur- verlies Schrijven van G.C. van Domburg, Aa. Ma. van Domburg en Ma.Ja.P. van Domburg, alhier, dd. 20 Mei 1951 houdende verzoek een bedrag van J 101,50 uit de gemeentekan te mogen ontvangen wegens huurverlies tengevolge van de door Burgemeester en Wethouders gevorderde woning A no. 233j welke vordering inmiddels is opgeheven. De Voorzitter merkt op, dat Burgemeester en Wethouders de beslissing op dit verzoek aan de raad overlaten, daar het college als vorderend orgaan belanghebbende is. Spreker vestigt er vervolgens de aandacht op, dat hij destijds met de Heer van Domburg was overeengekomen, dat de woning in kwestie aan de Heer van Gils zou worden toegewezen. Toen later de familie van Dom - burg een gewijzigd standpunt innam zijn Burgemeester en Wethouders op naar hun mening gemotiveerde gronden tot vordering van deze woning overgegaan. Tegen dit besluit zijn de eigenaars bij Gedeputeerde Sta ten in beroep gekomen, wat het gevolg heeft gehad dat huurverlies ontstaan is De Heer Vissenberg merkt op, dat het naar zijn oordeel niet meer dan billijk is, dat op het verzoek gunstig beschikt wordt daar Burgemees ter en Wethouders toch tot vordering zijn overgegaan niettegenstaande hun bekend was dat de familie van Domburg de Heer van Gils niet als bewoner van het pand wenste te accepteren. De Voorzitter antwoordt, dat het door de Heer Vissenberg ingenomen standpunt niet juist is, daar de familie van Domburg zich niet gehou den heeft aan de oospronkelijk gemaakte afspraak bij monde van de Heer van Domburg met hem. La Heer Akkermans merkt op, dat de burgemeester niettegenstaande het foit, dat de eigenaars geen genoegen konden nemen met de Heer van Gils als bewoner, aan deze candidaat is blijven vasthouden. Dg Voorzitter antwoordt, dat dit inderdaad het geval is, omdat het college van Burgemeester en Wethouders van oordeel was dat de Heer van Gils het meest voor toewijzing van de woning in aanmerking kwam. Tengevolge van het feit, dat de eigenaars in beroep zijn gegaan tegen het besluit van Burgemeester en Wethouders heeft, zoals reeds is op gemerkt de woning enige weken leeg gestaan, zodat, nu het vereiste overleg met de Heer van Domburg heeft plaats gehad, die naar de me ning van het college van Burgemeester en Wethouders ook namens zijn zusters optrad, er geen termen aanwezig zijn het verzoek in te willi ge Bij de behandeling van het beroepschrift is door het lid van Ge deputeerde Staten, dat dit College vertegenwoordigde, te kennen gege ven, dat het z.i. de beste oplossing zou zijn dat partijen overeen - kv.cjen om de woning toe te wijzen aan de Heer J.P. Melsen, die uit hooxde van. zijn gezin, naar diens oordeel het meest voor toewijzing in aanmerking komt en tot de gegadigden behoort. Met dit voorstel zijn beide partijen accoord gegaan, waarmede de zaak was afgedaan. Aangezien ten slotte geen der partijen het beoogde doel bereikt heeft, nu de Heer Melsen inmiddels door de familie van Domburg van het lijstje van gegadigden was afgevoerd, valt er wellicht iets voor te zeggen b.v. de helft van het gevraagde bedrag toe te wijzen. De Heer Vissenberg verklaart van oordeel te blijven, dat de billijk heid medebrengt dat het verzoek wordt ingewilligd. Wethouder Verholen merkt op, dat in eerste instantie de Heer G. van Domburg de schuld is, dat er een misverstand ontstaan is. Indien de dames van Domburg tijdig aan Burgemeester en Wethouders hadden mede gedeeld met de toezegging van haar broer gedaan aan de Burgemeester geen genoegen te nemen, dan had het vermoedelijk anders gelopen. De Heer Vissenberg merkt op vernomen te hebben, dat de Heer van Dom- b.org steeds het standpunt heeft ingenomen, dat met de Heer van Gils als bewoner van het pand geen genoegen zou worden genomen. De Voorzitter antwoordt, dat dit niet waar is. De Heer Moerings merkt op, dat het instellen van beroep door de fami lie van Domburg het gevolg is van het feit, dat Burgemeester en Wet houders de woning gevorderd hebben ten behoeve van de Heer van Gils

Raadsnotulen

Oud en Nieuw Gastel: 1938-1980 | 1951 | | pagina 25