wordt verdeeld- vanaf 1997 volgens de gebruikelijke maatstaven in de algemene uitkering op te laten gaan. De overgang loopt daardoor parallel met de herindeling van de gemeente Dinteloord en Prinsenland, Nieuw-Vossemeer en Steenbergen. Omdat het buro Kinderopvang te maken heeft met verplichtingen naar o.m. het personeel en de (aanstaande) ouders, zal toch zoveel mogelijk zekerheid voor de nabije toekomst na 01-01-97 moeten worden gegeven. Daarom moet ernaar worden gestreefd om met de partnergemeenten medio 1996 een nieuw beleid t.a.v. de kinderopvang vast te stellen. Uitgangspunten voor nieuw beleid. In de eerste plaats zal de principiële keuze moeten worden gemaakt of de gemeenten de kinderopvang financieel moet ondersteunen. Deze keuze bepaalt het voortbestaan van de kinderopvang aangezien het buro Kinderopvang voor een belangrijk deel afhankelijk is van subsidie. Als gekozen wordt voor een voortzetting van een bijdrage, zal een nieuw beleid op een andere leest geschoeid moeten worden dan de eenvoudige doorbetaling van de rijksmiddelen voor kinderopvang. Deze zijn immers niet meer als zodanig herkenbaar en bedoeld. Bij het bepalen van het beleid kunnen meer factoren een rol spelen dan alleen de hoogte van de lasten voor de gemeente. Gesteld kan worden dat de mate van invloed op de bedrijfsvoering afhankelijk is van de hoogte van de bijdrage. Als de gemeentelijke bijdrage een minimale instandhoudingssubsidie wordt, en dus weinig of geen voorwaarden gesteld kunnen worden, zal dit zijn weerslag hebben op de bedrijfsvoering van het buro Kinderopvang. Dit kan een aanzienlijke verhoging van de eigen bijdrage van de ouders betekenen waardoor het een elite-voorziening wordt. Bovendien kan het kwaliteitsverlies tot gevolg hebben. Naar mate meer bijgedragen wordt, zal de gemeente meer invloed op de bedrijfsvoering kunnen uitoefenen. Deze invloed kan gericht zijn op opvang van allochtone kinderen (kinderopvang tijdens verplichte inburgering), kinderen met een handicap, kinderen uit kleine kernen of kinderen van alleenstaande ouders. De laatste categorie kan een onderdeel zijn van de uitvoering van een uitstroombeleid. De aanwezigheid van kinderopvang is een belangrijk instrument om de uitstroom van bijstands moeders te bevorderen. In de Armoede-nota wordt hiervoor een bedrag van f. 85 milj. vermeld voor de gemeenten om bedrijfsopvangplaatsen voor bijstandsmoeders te kopen. Behalve door plaatsen t.b.v. alleenstaande ouders in de bijstand te kopen, kan ook op andere manieren de drempel voor deze categorie laag worden gehouden: bijv. een verdeling van de kindplaatsen naar inkomensklasse. Zo kunnen -indien nodig- kinderen van bijstandsmoeders gemakkelijker geplaatst worden en zijn de kosten voor de bijzondere bijstand lager. Immers als kinderopvang noodzake lijk is voor toetreding tot de arbeidsmarkt, moeten de kosten voor kinderopvang betaald worden in de vorm van bijzondere bijstand. Als gunstig bij-effect wordt zo ook voorkomen dat kinderop vang als een voorziening voor rijken beschouwd wordt. Voor het vaststellen van een beleid is voorts een goed inzicht in bedrijfsvoering van het buro Kinderopvang noodzakelijk. De behoefte aan subsidie van het buro is immers afhankelijk van de bedrijfsvoering: het aantal bedrijfsplaatsen, de ouderlijke bijdrage, het personeelsbeleid, efficiency, automatisering, enz.) en de mogelijkheden die de stichting heeft om deze aan te passen. Gelet op het vorenstaande stellen wij u voor: - om de middelen -die in de vorm van de integratie-uitkering kinderopvang binnenkomen- door te betalen aan de Stichting Regionaal Centrum t.b.v. het buro Kinderopvang. - met de partner-gemeenten één beleid voor de kinderopvang na 01-01-97 te ontwikkelen met als uitgangspunten: kinderopvang moet voldoen aan kwaliteitseisen van het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang" en de kwaliteitsstandaard van de sector; - zo beperkt mogelijke gemeentelijke bijdrage;

Raadsnotulen

Nieuw-Vossemeer: 1957-1996 | 1996 | | pagina 89