TOELICHTING OP DE VERORDENING VOORZIENINGEN GEHANDICAPTEN (96/1) DEEL I ALGEMEEN Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1.1 Begripsbepalingen In dit artikel wordt een aantal begrippen verklaard. a. Voorzieningen Het begrip voorziening wordt beperkt tot de onderdelen die onder de Wet voorzieningen gehandicapten vallen, te weten woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. De Wet zelf geeft een omschrijving van het begrip woonvoorziening en van het begrip vervoersvoorziening. Van het begrip rolstoel is geen omschrijving gegeven, noch in de Wet noch in deze verordening. Hoewel iedereen precies weet wat onder een rolstoel verstaan wordt, geeft het formuleren van een begripsomschrijving grote problemen. Onder rolstoel dient hier begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een trippel-stoel wordt niet als rolstoel beschouwd. De trippel-stoel valt onder de door de AWBZ te verstrekken voorzieningen. Een scootermobiel komt voor in drie varianten, voor binnen, zowel voor binnen als buiten en uitsluiten voor buiten. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Indien een rolstoel uitsluitend voor buiten-gebruik geschikt is, is de rolstoel per definitie een vervoersvoorziening. De sport/rolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel. b. Inkomen Bij het begrip inkomen wordt uitgegaan van het begrip zoals dat in het (ingetrokken) besluit landelijke draagkrachtcriteria (Bid) was omschreven. Hiervoor is gekozen omdat er vanuit wordt gegaan dat de meeste gemeenten bij de vaststelling van het inkomen en de draag kracht het begrip zullen zijn blijven hanteren. Als gevolg van de Oort-wetgeving is het echter niet mogelijk de omschrijving zoals indertijd in het Bid in artikel 1 onder b was opgenomen, integraal over te nemen. Uitgegaan wordt daarom van de omschrijving van het inkomen zoals die wordt gebruikt in het Ontwerp-Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand (Stcrt 174, 13-9-1993). De regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg bepaalt voorts in artikel 2 dat bij de vaststelling van het inkomen in ieder geval buiten beschouwing wordt gelaten de inkomsten bedoeld in artikel 43, tweede lid, van de Algemene bijstandswet. In dit artikel wordt onder meer genoemd: a. Kinderbijslag,- b. uitkeringen of vergoedingen voor specifieke kosten; c. inkomsten uit arbeid of uitkeringen van kinderen tot 21 jaar; d. inkomsten uit bescheiden vermogen. Voor wat betreft de eigen bijdragen AWBZ is in de regeling inzake financiële tegemoetko mingen en eigen bijdragen voorzieningen gehandicapten vastgelegd dat deze in ieder geval in mindering op de W.V.G.-draagkracht moet worden gebracht alvorens de hoogte van de eigen bijdrage of eigen betaling wordt vastgesteld. Voor de definiëring van W.V.G.- draagkracht zij op deze plaats verwezen naar de toelichting op het Besluit financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen voorzieningen gehandicapten. Verder zijn gemeenten vrij de wijze waarop inkomen wordt vastgesteld, zelf te bepalen. In artikel 1.1 onder b is een omschrijving van dit begrip gegeven. Onder inkomen wordt ingevolge artikel 1.1 onder b verder verstaan het inkomen van de gehandicapte, dan wel het gezamenlijk inkomen van zijn ouders of pleegouders, dan wel het inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenoot. Wanneer bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdragen en de hoogte van de financiële tegemoetkomingen het inkomen wordt betrokken, dient dus te worden uitgegaan van het voor de aanvraag relevante inkomen. Gaat het om een gehandicapte jonger dan 18 jaar, dan geldt het gezamenlijk Toelichting op de Verordening voorzieningen gehandicapten (96/1). 1

Raadsnotulen

Nieuw-Vossemeer: 1957-1996 | 1996 | | pagina 187