BIJLAGE 4A AGENDAPUNT RAADSVERGADERING C0DENR./W1 7. 24 februari 1994. -1.833.52 VOORSTEL INZAKE TERUGVORDERING WERKVOORZIENINGSSCHAP WESTELIJK NOORD BRABANT Aan de gemeenteraad, Inleiding en ontstaansgeschiedenis De Wet Sociale Werkvoorziening wordt sedert 1974 uitgevoerd door het Werk voorzieningsschap West Noord-Brabant, een gemeenschappelijke regeling waar aan 24 gemeenten deelnemen. Tot 1989 (het jaar waarin de budgetfinanciering werd ingevoerd) ontving het Werkvoorzieningsschap een rijksvergoeding. Daarnaast werd van het nadelig saldo 80% vergoed door het ministerie, de gemeenten betaalden 20% Per 1 januari 1989 ontvangt het Werkvoorzieningsschap een jaarlijks budget van het ministerie, waarbij aan de rijksmiddelen een bepaald maximum is gesteld. Eventuele tekorten dienen volledig door de gemeenten te worden op gevangen. In tegenstelling tot andere gemeenschappelijke regelingen ontvangt het Werkvoorzieningsschap West Noord-Brabant haar grootste financiële inkomsten direct van het ministerie. In 1981 heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de gemeenten en de SW-bedrijven geïnformeerd over de invoering van de zoge naamde batenoplevering in de sociale werkvoorziening. De bedoeling was dat de SW-bedrijven voortaan voor de geldelijke opbrengst opleverende objecten (G.O.-objecten) een adequate vergoeding zouden gaan vragen. De adequate vergoeding diende geleidelijk ingevoerd te worden. De overgangstermijn gold tot 1 juli 1986. Na 1 juli 1986 diende derhalve voor alle G.O.-objecten een adequate vergoeding gevraagd te worden. Probleem was, dat het ministerie, ondanks aandringen van het Werkvoor zieningsschap West Noord-Brabant tot en met 1989 geen duidelijkheid gaf omtrent de vraag wat een SW-bedrijf precies diende te verstaan onder het begrip "adequate vergoeding". Het Werkvoorzieningsschap was en is één van de goedkoopste SW-bedrijven in Nederland. Anderzijds waren ook de inkomsten (uit de uurvergoedingen) van het Werkvoorzieningsschap laag. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in gesprekken met het Werkvoorzieningsschap West Noord-Brabant altijd begrip getoond voor de situatie waarin het Schap verkeerde. De noodzaak om de uurvergoedingen fors te verhogen was er niet. Gelet op de signalen van het ministerie is het dagelijks bestuur en algemeen bestuur van het Werkvoorzieningsschap er altijd vanuit gegaan, dat - gezien de kostenstructuur van het Werkvoorzieningsschap - een adequate vergoeding werd gevraagd. Eerst in 1989 geeft het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan, dat de SW-bedrijven met terugwerkende kracht tot 1 juli 1986 zullen worden afgerekend op basis van een adequate vergoeding van 7,50 per uur. Dit heeft betrekking op de uurvergoedingen van de buitenobjecten en de detacheringsobjecten. De tarieven van de werkplaatsen worden door het ministerie buiten beschouwing gelaten, omdat deze al door de marktontwikke lingen worden bepaald. De verrekening van de rijksvergoeding ^terugvorde ring) baseert het ministerie op artikel 44 van de Wet Sociale Werkvoorzie ning. Het verschil van de uurvergoedingen van het Werkvoorzieningsschap en 1

Raadsnotulen

Nieuw-Vossemeer: 1957-1996 | 1994 | | pagina 60