- 2 -
tijdens de vergadering geantwoord kan worden.
De heer Buijs verlangt tijdens de vergadering geen
antwoord, maar wel schriftelijk op zijn huisadres of bij
de notulen.
Mevrouw Bosters steunt de heer Buijs in zijn betoog.
Ze vindt dat het college niet kan zeggen dat niet geant
woord wordt op de algemene beschouwingen, omdat ze niet
twee dagen voor de vergadering zijn ingeleverd. Er staat
nergens vermeld dat dit moet en dat dit voor de overige
fracties zo gebeurd is, is een kwestie van elkaar tegemoet
willen komen. Het college mag niet weigeren antwoord te
geven op iemand zijn algemene beschouwingen.
De voorzitter antwoordt dat er in grote lijnen antwoorc
gegeven is op datgene wat naar voren gebracht is. Daarbij
is op 11 punten niet op de finesses ingegaan. Er is echter
antwoord gegeven.
Mevrouw Bosters is van mening dat het college vier a
vijf weken de tijd heeft gehad om een antwoord op te stelle
Dat blijkt niet gebeurd te zijn.
De voorzitter antwoordt dat tijdens het voorlezen van
de beschouwingen door de heer Buijs aantekeningen gemaakt
zijn en dat er daarna geantwoord is. Ook is het merendeel
van de vragen van de heer Buijs reeds beantwoord in de
antwoorden op de beschouwingen van de andere raadsleden.
De heer Buijs bestrijdt dit, omdat die antwoorden al
klaar waren voordat hij zijn beschouwingen had voorgelezen.
Wethouder Rommers is van mening dat gesteld is dat de
heer Buijs zich voor diverse vragen kon conformeren aan de
antwoorden, die op gelijke vragen in andere beschouwingen
gegeven waren. Voor het overige meent hij dat op het stukje
dat afweek van de andere beschouwingen antwoord gegeven is.
De heer Buijs is van mening dat dat niet het geval is.
De heer van Geel merkt op dat het in ieder geval
foutief is dat het korte antwoord aan de heer Buijs niet in
de notulen vermeld is.
De voorzitter antwoordt dat die stelling juist is en
zegt toe na te zullen gaan wat nog mogelijk is.
Hierna worden de notulen met vermelding van de gemaakt
opmerkingen, zonder hoofdelijke stemming, vastgesteld.
4Ingekomen stukken.
Mevrouw Bosters merkt naar aanleiding van punt 1 van
de ingekomen stukken, de brief van de Provincie Noord-
Brabant met als onderwerp de veiligheid op de Schelde-Rijn-
verbinding, op dat zij hierover ook vragen gesteld heeft
in de raadsvergadering van 1 oktober 1985. Ze vindt het
jammer dat niemand weet waar de hogere overheden mee bezig
zijn. Ze schetst in het kort het besprokene in die vergade
ring.
Reeds veertien jaar wordt het Schelde-Rijnkanaal bevaren
zonder dat er een adequaat rampenplan is. Nu is er een
antwoord gekomen van het Ministerie van Verkeer en Water
staat en van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Ze
vindt deze antwoorden zo belangrijk dat ze verwacht had
dat de gemeente daar wel iets mee zou doen. Mogelijk via
de pers of via Dorpsbelang, want de inwoners zitten er
best mee in hun maag wat hogere overheden aan het doen
zijn. Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft ter
harte genomen wat de heer van Agt heeft gevraagd. Uitgangs
punten zijn dat er nauw overleg gevoerd dient te worden
met de burgemeesters van de aan het kanaal liggende ge
meenten. Ze vraagt of dat overleg al plaats heeft gehad.
Daarnaast heeft men het plan om datgene wat Commissaris
van Agt vraagt in 3 fases uit te voeren. Fase 1 in 1986,
1s