C. Geluidsoverlast.
Eventuele geluidsoverlast welke door een bedrijf (kan) worden veroorzaakt is
slechts beperkt regelbaar in een bestemmingsplan.
De hinderwet biedt in dit opzicht meer mogelijkheden en is daarvoor danook het
geëigend middel.
Het bestemmingsplan beperkt zich tot het vernoemen van de toegestane inrichtinger
al of niet behorend tot de klasse A, B of C.
E.e.a. gerelateerd aan het Hinderbesluit. In deze konkrete éénmalige bedrijfsbe-
stemming is dat overbodig. De aard en het karakter van het bedrijf zijn exakt om
schreven. Met de voorgestelde aanpassing van de doeleindenomschrijving is dat zo
optimaal mogelijk geregeld.
D. De kapvorm.
Het bestemmingsplan stelt als voorwaarde dat bij een hoogte hoger dan 5.50 m1
het gebouw van een kap moet worden voorzien. Een nog verder gaande verfijning var
deze voorwaarde gaat voorbij aan de intenties van een bestemmingsplan. Dit is eer
zaak van de Welstandscommissie.
E. De omvang van het bedrijf.
In een bestemmingsplan worden de verschillende belangen afgewogen. De vraag of ee
uitbreiding een storend element vormt is daarvan één facet. Naast de landschappe
lijke, verkeerskundige en stedebouwkundig-ruimtelijk vormgevende belangen is
echter ook het bedrijfseconomisch aspekt een afwegingsfaktor.
Binnen de in het ontwerpplan opgenomen en nader omschreven voorwaarden is na
afweging van alle andere belangen deze uitbreiding akseptabel (zie ook bezwaar
schrift)
F. De ontsluiting van het bedrijfsterrein.
Rekening houdend met het te verwachten verkeersaanbod is de bestaande ontsluiting
weg ook in de toekomst toereikend. Een sterke toename van het (bedrijfs)verkeer b
rust op een veronderstelling en is niet aantoonbaar. De terreininrichting en
daarmee het routingsysteem voor het bedrijfsverkeer op het eigen terrein is een
interne aangelegenheid. Een dergelijke (gedetailleerde) inrichtingsschets is geen
zaak van het bestemmingsplan.
G. Bedrijfsoppervlak in relatie tot het omringend woongebied.
Of er ven een evenwichtige relatie kan worden gesproken is een afwegingsfaktor zo
als onder sub E. werd genoemd. Dat er uiteindelijk een groot aantal voorwaarden
aan de bedrijfsontwikkeling werden gesteld werd vooral door de bestaande woon
bebouwing ingegeven. Aan deze belangen is danook zeker niet voorbij gegaan.
H. Artikel 7. en 10. van de voorschriften (art. 15 W.R.O.— overgangsregeling).
Konstante Kroonjurisprudentie laat zien dat aan een eenmaal verworven recht ook
in een nieuw bestemmingsplan niet voorbij kan worden gegaan. In het gangbaar
rechtsbestel is dat overigens een goede zaak.
I. Artikel I. lid D. /aanlegvergunning.
In een bestemmingsplan gaat het primair om de ruimtelijke inrichting en de