w - 3 - 3. Indien de gewezen ambtenaar, bedoeld in lid 1, na de aanvang van zijn ongeschiktheid niettemin zijn betrekking nog voor ten minste 45% van de voor hem geldende werktijd tot de datum van zijn ontslag heeft vervuld, wordt de aanvang van zijn ongeschiktheid gesteld op de datum van zijn ontslag. 4. Het recht op behoud van de laatstelijk genoten bezoldiging vervalt met ingang van de eerste dag van de maand, volgen de op die waarin de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. 5. Dit artikel vindt geen toepassing op: a. degene die als herplaatsbaar verklaarde ambtenaar is herplaatst in een betrekking als bedoeld in artikel** K 2, tweede lid, van de Algemene burgerlijke pensioen wet b. degene die op of na het tijdstip van ingang van zijn ontslag in verband met de aanvaarding van een betrek king van ten minste een gelijke omvang als die waaruit hij is ontslagen, aanspraak kan maken op loon of bezoldiging, dan wel op een uitkering krachtens de Ziektewet, of een daarmede gelijk te stellen wettelijke regeling L. Tussen artikel E 13 en artikel E 14 worden de navolgende artikelen E 13 a, E 13 b, E 13 c, E 13 d, E 13 e, E 13 f en E 13 g ingevoegd, luidende: Artikel E 13 a 1. De gewezen ambtenaar die onmiddellijk voorafgaande aan zijn ontslag ten minste twee maanden zijn betrekking heeft vervuld, en die binnen een maand na de datum van zijn ontslag wegens ziekte ongeschikt wordt een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen, ontvangt gedurende zijn ongeschiktheid een uitkering ten bedrage van zijn laatstelijk genoten bezoldiging tot uiterlijk een jaar na de aanvang van zijn ongeschiktheid.

Raadsnotulen

Nieuw-Vossemeer: 1957-1996 | 1985 | | pagina 47