GEMEENTE
NIEUW VOSSEMEER
Bijlage bij de subsidieverordening sociaal culturele aktiviteiten
Democratiseringsregelen sociaal cultureel werk.
Artikel 1.
1. In deze bijlage wordt verstaan onder:
a. instelling een vereniging of stichting, die ten doel heeft de uitvoering van
sociaal-cultureel werk;
b. deelnemer een natuurlijk persoon, dan wel een rechtspersoon, aan wie het werk
van een instelling rechtstreeks ten goede komt;
c. vrijwilliger: een persoon, die anders dan als beroepskracht uitvoerend werk in een
instelling verricht;
d.beroepskracht: een beroepskracht, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. van
de rijksbijdrageregeling sociaal-cultureel werk.
2. Waar in deze bijlage wordt gesproken over deelnemer, kan daaronder, voor zover het
betreft jeugdigen beneden de leeftijd van 16 jaar, worden verstaan de wettelijke
vertegenwoordiger van een deelnemer.
Artikel 2.
1. De statuten van een instelling bepalen met betrekking tot de bestuurssamenstelling
ten minste, dat ook de deelnemers en, indien aanwezig, de beroepskrachten en de
vrijwilligers het recht hebben een in de statuten voor elk van deze groeperingen
vastgesteld aantal best uursleden te benoemen. Deze aantallen zijn zodanig, dat elk
van deze groeperingen op een in verhouding tot andere groeperingen evenwichtige wijze
aan het bestuur van de instelling kan deelnemen.
2. De statuten kunnen ten aanzien van de door de vrijwilligers en de beroepskrachten
te benoemen bestuursleden bepalen, dat deze bij de desbetreffende instelling geen
deel mogen uitmaken van de groepering door wie zij worden benoemd.
3. Indien de instelling een deelnemersraad kent, kennen de statuten de in het eerste
lid bedoelde bevoegdheid voor zover het de deelnemers betreft toe aan de deelnemers
raad. In andere gevallen bepalen de statuten op welke wijze de deelnemers van de in
het eerste lid bedoelde bevoegdheid gebruik kunnen maken.
4. Indien de instelling een ondernemingsraad kent, dan wel bij ontbreken daarvan een
personeelsraad, waarin alle beroepskrachten vertegenwoordigd c.q. aanwezig kunnen
zijn, kennen de statuten de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid voor zover het de
beroepskrachten betreft, toe aan de ondernemingsraad, onderscheidenlijk de perso
neelsraad. In andere gevallen bepalen de statuten op welke wijze de beroepskrachten
van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid gebruik kunnen maken.
5. De statuten bepalen op welke wijze de vrijwilligers van de in het eerste lid bedoelde
bevoegdheid gebruik kunnen maken.
6. De statuten van een instelling kunnen, onverminderd het bepaalde in de voorgaande
leden bepalen dat,
a. de door de deelnemers te benoemen bestuursleden slechts benoemd kunnen worden,
indien zij verklaard hebben de identiteit en de doelstelling van de instelling
te zullen respecteren;
b. overigens slechts tot bestuurslid benoembaar zijn personen die verklaard hebben
de identiteit en de doelstelling van de instelling te onderschrijven ,met dien
verstande, dat deze bepaling ten aanzien van de door de beroepskrachten en de
vrijwilligers te benoemen bestuursleden slechts mag worden gesteld, indien
de instelling ook van kandidaat-beroepskrachten en van kandidaat-vrijwilligers
verlangt, dat zij verklaren de identiteit van de instelling te onderschrijven.
7. De statuten kunnen bepalen, dat op andere wijze dan in dit artikel bedoeld, kan
worden voorzien in de benoeming van bestuursleden, telkens wanneer een of meer
van de in het eerste lid genoemde groeperingen, na daartoe behoorlijk door het
bestuur in de gelegenheid te zijn gesteld van de haar toegekende bevoegdheid geen
gebruik heeft gemaakt.