Artikel 3. Deze verordening is van toepassing op alle subsidies in de sektor sociaal" cultureel werk. Subsidie wordt slechts verleend voorzover, op de desbetref fende begrotingsposten van de goedgekeurde begroting van de gemeente hier voor de benodigde gelden zijn uitgetrokken. Artikel 4. 1. Een subsidie kan alleen worden toegekend, indien is aangetoond dat: a. er behoefte bestaat aan het werk, waarvoor subsidie wordt gevraagd; b. een zodanige werkwijze wordt toegepast dat redelijkerwijze kan wor den verwacht, dat de beoogde doelstelling(en) kan c.q. kunnen worden bereikt, hetgeen onder meer inhoudt, dat de beoogde doelgroepen finafr ciëel, ruimtelijk en door openheid van de instelling worden bereikt e' dat er in het aanbod van aktiviteiten voldoende continuïteit is; c. de verwachting gerechtvaardigd is, dat met inbegrip van het te verlek subsidie de nodige financiële middelen ter beschikking staan om die doelstelling(en) te verwezenlijken; d. het een experiment of onderzoek betreft, waarbij nagegaan zal worden voldaan kan worden aan het gestelde onder a tot en met c van dit art*1 e. de aktiviteiten, die zullen worden ontplooid, in het belang zijn van gemeente en/of haar inwoners. if Artikel 5. Aktiviteiten, die door de gemeente zelf worden verzdfgd, worden op dezelfde wijze bekostigd en voldoen in ieder geval aan dezelfde voorwaarden als in verordening voor het door de instellingen te verzorgen werk wordt bepaald. Artikel 6. Indien een instelling niet uitsluitend tot doel heeft de behartiging van sociaal-cultureel werk voor de plaatselijke gemeenschap, komt slechts dat Qe deelte van de uitgaven voor subsidie in aanmerking, dat betrekking heeft op de behartiging van dit werk. Artikel 7. Aan een besluit tot toekenning van een subsidie worden in ieder geval de gende voorwaarden verbonden: 1. de door de instelling te ontwikkelen aktiviteiten warden uitgevoerd op van vooraf opgestelde £n ingediende werkplannen; 2. een werkplan bevat in ieder geval een overzicht van de voorgenomen akti^ teiten en een raming van inkomsten en uitgaven; 3. in de door de gemeenteraad vastgestelde lijst wordt bepaald welke akti^ ten van het werkplan voor subsidie in aanmerking komen; 4. het subsidie wordt na uitvoering van de in lid 2 genoemde aktiviteiten nitief vastgesteld; 5. indien de aktiviteiten worden uitgevoerd door beroepskrachten, moeten dfc' over zodanige kennis en ervaring beschikken, dat een verantwoorde uitoef ning van hun funktie is gewaarborgd. De beoordeling hiervan geschiedt d°C burgemeester en wethouders; 6. met inachtneming van ter zake door de minister van cultuur, recreatie e° maatschappelijk werk gestelde regelen kunnen burgemeester en wethouder5 der regelen aan welke eisen van kennis en ervaring de in lid 5 bedoeld0 roepsroepskrachten moeten voldoen; 7. burgemeester en wethouders kunnen nadere regelen stellen ten aanzien v/3n arbeidsvoorwaarden voor personen in dienst van of werkzaam voor een rechtelijke rechtspersoon. Zij nemen daarbij door de minister van cultuLjf' recreatie en maatschappelijk werk ter zake gestelde regelen in acht; - 3 - 8. de subsidiabele personeelsformatie, alsmede wijziging daarvan, word vast gesteld door burgemeester en wethouders. Aanstelling van personeel vergt de goedkeuring van burgemeester en wethouders; 9. waar het werk wordt uitgevoerd in een ruimtelijke voorziening, moet deze voor de uitvoering van het werk geschikt en toegerust zijn en waar mogelijk bruikbaar voor de in zijn bewegingen beperkte mens. De beoordeling hiervan geschiedt door burgemeester en wethouders; 10. burgemeester en wethouders kunnen nadere regelen stellen ten aanzien van de eisen waaraande in lid 9 bedoelde ruimtelijke voorzieningen moeten voldoen; 11. burgemeester en wethouders kunnen van het bepaalde in lid 9 al dan niet voor beperkte duur ontheffing verlenen; 12. de instelling is verplicht de deelnemers, de eventuele vrijwilligers en de beroepskrachten bij haar beleid te betrekken; 13. burgemeester en wethouders kunnen omtrent de betrokkenheid van deelnemers vrijwilligers en beroepskrachten bij het beleid van de instelling nadere regelen.stellen. Zij nemen hierbij de ter zake door de minister van cultuur, recreatie en maatschappelijk weric te stellen regelen in acht; 14. de instelling is verplicht mede te werken aan door of namens de minister van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk na overleg met het college van burgemeester en wethouders in te stellen onderzoekingen, die zijn gericht op het verkrijgen van gegevens voor het beleid van het rijk ten aanzien van het sociaal cultureel werk; 15. het gestelde in lid 14 is van overeenkomstige toepassing bij onderzoeken door of namens het college van burgemeester en wethouders en door of namens de gemeenteraad; 16. ten aanzien van de kwaliteitseisen en andere eisen kunnen burgemeester en wethouders nadere regelen stellen. Deze regelen kunnen voorschriften bevat ten ten aanzien van: a. het verplichte aantal effektieve arbeidsuren per beroepskracht te beste den aan het werken met vrijwilligers of deelnemers; b. de groepsgrootte; c. het aantal uren dat een ruimtelijke voorziening voor de gebruikers moet zijn opengesteld; 17. burgemeester en wethouders zijn bevoegd aan een subsidietoekenning nadere voorwaarden te verbinden; 18. alvorens op grond van dit artikel nadere regels te stellen of aan de subsi- rrgrradHre ^0orwaarden te verbinden horen burgemeester en wethouders het desbetreffende adviesorgaan. Artikel Q, Indien de instelling geacht wordt niet het belang van de gemeente Nieuw-Vossemeer en/of van haar inwoners te dienen, danwel indien middelen worden aangewend die xn strijd zijn met de wet of het algemeen belang, wordt geen subsidie verleend! dr* Bspaüngen inzake subsidies en subsidieberekening. Artikel 9. Subsidies worden onderscheiden in: a. subsidies, die voor êên maal worden toegekend; b' li ifdn^ V°T T £eri0de Van me8r dan jaar of voor onbepaalde tijd worden toegekend, hierna te noemen meerjarige subsidies. c. oubsidies, welke slechts incidenteel worden toegekend, zogenaamde start subsidies

Raadsnotulen

Nieuw-Vossemeer: 1957-1996 | 1982 | | pagina 18