wordt de heffingsgrondslag alsnog vastgesteld op de onderstelde waarde in het
economisch verkeer, welke aan de onroerend goed zou zijn toegekend op het
direct aan den belastingjaar voorafgaande tijdstip dat ingevolge het bepaalde
in de vorige volzin in aanmerking zou zijn gekomen, indien op dat tijdstip die
vrijstelling niet van toepassing was geweest. Een aldus vastgestelde heffings
grondslag vindt toepassing voor elk belastingjaar - indien en voor zover daar
voor de eonbedoelde vrijstelling niet van toepassing is - vallende in een tijd
vak van vijf jaren, welk tijdvak aanvangt op een tijdstip als bedoeld is in de
eerste volzin.
2. Indien de heffingsgrondslag op de voet van het eerste lid is vastgesteld en op
enig tijdstip gedurende de eerste vier jaren van het tijdvak waarvoor de
heffingsgrondslag toepassing zou moeten blijven vinden, de waarde in het econo
mische verkeer wijziging ondergaat als gevolg van, hetzij bouw, daaronder be
grepen verbouxtfing of afbraak, hetzij verandering van bestemming, wordt in af
wijking van het eerste lid de heffingsgrondslag opnieuw vastgesteld. Die nieuwe
heffingsgrondslag wordt vastgesteld op de onderstelde waarde in het economisch
verkeer, welke in aanmerking zou zijn genomen, indien die bouw, afbraak of
bestemmingsverandering zijn beslag heeft gekregen bij de aanvang van het even-
bedoelde tijdvak. Alsdan treedt die opnieuw vastgestelde heffingsgrondslag in de
plaats van die welke op de voet van het eerste lid laatstelijk is vastgesteld
en vindt voor het eerst toepassing voor het belastingjaar volgende op dat waarin
die wijziging van de waarde in het economische verkeer is ingetreden.
BELASTINGTARIEF
Artikel 6.
1. Voor elke volle 3.000,van de heffingsgrondslag bedraagt de belasting
bedoeld
1. in artikel 1, eerste lid, letter a. 6,70
2. in artikel 1, eerste lid, letter b. 13,40
2. Belastingaanslagen van minder dan 10,worden niet opgelegd.
Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet
verenigde belastingaanslagen aangemerkt als een belastingaanslag.
VRIJSTELLING
Artikel 7.
1. Behoudens het bepaalde in het tweede lid wordt een in artikel 1 bedoelde be
lasting niet geheven ter zake van;
a. gebouwde eigendommen met inbegrip van de ondergrond en van hun gebouwde en
ongebouwde aanhorigheden welke in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare ere
dienst of voor het houden van openbare bezinningsbijeenkomsten in de zin van
de artikelen 13 en 14 van de Wet Premie Kerkenbouw (Stb. 1962, 533);