1
H\ j
V'
r
verklaart zich jegens de "bank te verhinden als "borg voor de debiteur - en wel
tot het tijdstip dat de hank haar schriftelijk zal hehhen ontslagen - zulks tot
zekerheid voor de betaling van de rente en aflossing van de geldlening.
Geschiedende deze borgstelling onder de volgende bedingen:
1. De borg doet uitdrukkelijk afstand van alle voorrechten, exceptiën en ver
veren door de wet aan borgen toegekend, speciaal van. het voorrecht van uit
winning en van de voorrechten voortspruitende uit de artikelen 1h66, 1885,
1886, 1887 Boek h var het Burgerlijk Wetboek.
2. De borg heeft te allen tijde het recht om van de bank opgave van de stand
van de schuld te verlangen.
3. De bank zal jegens de borg niet tot meer bewijs gehouden zijn dan tegenover
de debiteur zelf; tegen een door de bank jegens de debiteur verkregen executo
riale titel, of tegen diens erkenning van de bank zal de borg geen tegenbewijs
mogen leveren.
Aldus getekend
te
de
DE DEBITEUR:
DE BORG:
I'
Handtekening(en) gesteld in tegen
woordigheid van:
ll
-or-