Artikel 3.
1. Het subsidie bedraagt per jaar 75c/u van de subsidiabele
salariskosten, verhoogd met de wettelijk verplichte sociale
lasten en de vakantietoeslag van de leraar.
2. Het subsidiabele salaris wordt vastgesteld aan de hand van het
werkelijk per school (waarover de activiteiten van de instelling
zich uitstrekken) aan het godsdienstonderwijs besteed aantal
klokuren, met dien verstande, dat het maximaal voor de bepaling
van het subsidie in aanmerking kcmend aantal wekelijkse klokuren
gelijk is aan het totaal aantal aan die school verbonden onder
wijzers, vermenigvuldigd met 1/4,
3. Het voor subsidie in aanmerking komend salaris op jaarbasis wordt
berekend volgens tabel GV 6 onder groep 4 van bijlage G van het
Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948, zoals deze
thans luidt of zal komen te luiden en waarbij rekening wordt
gehouden met een anciënniteitsopbouw van 18 dienstjaren. Onder
een volledige betrekking wordt voor de toepassing van deze veror
dening verstaan een werkweek van 40 klokuren.
4. In bijzondere gevallen kunnen burgemeester en wethouders van het
bepaalde in het tweede lid afwijken.
Artikel 4.
1. Het godsdienstonderwijs vindt plaats binnen de schooltijden in het
gebouw van de school;
2. de uiteindelijke verantwoording voor de inhoud van het godsdienstonder
wijs berust bij de.instelling;
3. het eerste lid van dit artikel vindt geen toepassing ten aanzien van
de uren welke aan de teamcoaching zullen worden besteed.
Artikel 5.
1. De leraar dient in het bezit te zijn van:
a) een verklaring omtrent het gedrag, als bedoeld in de wet op de jus
titiële documentatie en op verklaringen omtrent het gedrag;
b) een geneeskundige verklaring, dat hij geen ziekte of gebreken heeft,
welke hem voor de uitoefening van zijn functie ongeschikt maken;
c) een verklaring, als bedoeld in artikel 3 van de Wet bescherming leerlingen
tegen besmettingsgevaar.
2. De leraar is gehouden geregeld overleg te plegen met en dient zich te
gedragen naar de aanwijzingen van het hoofd van de betreffende school
teneinde de goede gang van zaken bij het onderwijs aan die school
te waarborgen.
3. De leraar is verplicht aan het schoolbestuur en het schoolhoofd de ter
zake van het godsdienstonderwijs verlangde inlichtingen te verstrekken.