Burgemeester, Mevrouw Hennekens,
Bij een afscheid of een vertrek als nu worden woorden gesproken die steeds
getuigen van lof en dank aan de scheidene.
Na mij zullen dat nog velen doen. Uit al deze woorden spreekt alleen maar
goeds. Er wordt een beeld getekend rond de persoon waarvan een buiten
staander of toevallig toehoorder alleen maar het idee krijgt van "jonge
jonge, wat is dat een goeie" geweest. Dat is jammer, want soms geldt
dat zgn "goeie" helemaal niet en ontstaat er alleen maar een zekere
zin van onbehagen als men dat alles moet beluisteren.
Bij een afscheid zou men dan ook gerust de tekortkomingen van de
persoon moeten kunnen schetsen. De waarde van het afscheidswoord zou
hiermede zeker stijgen. Ik geloof zelfs burgemeester dat gezien
Uw opvattingen over openheid en de inhoud die U aan het woord democratie
geeft, U een dergelijke wijze van toespreken zou kunnen waarderen.
Als ik echter tot mijn wezenlijk afscheidswoord kom, dan moet ik U
en ook de verdere toehoorders toch teleurstellen als men nu van mij
verwacht dat ik eens haarfijn Uw tekortkomingen of falen op tafel zou
gaan leggen. Niet dat ik het niet zou durven, - doch helaas of - gelukkig
maar - mijn toespraak zou dan erg kort moeten zijn.
In de ruim 4 jaren dat ik U heb mogen meemaken als de kapitein van het be
stuurlijke schip in Nieuw-Vossemeer heeft U n.l. geen dingen gedaan waar
van nu direct gezegd kan worden hier ging het mis.
Veeleer het tegendeel. In de 4 jaren dat U hier gewerkt heeft zijn wel
vele goede zaken tot stand gekomen. Wie beter dan wij, die Uw naaste
medewerkers mochten zijn kunnen dit zeggen.
Het zou te ver voeren orn een opsomming van deze zaken te geven. Wethouder
Kooien heeft zojuist al getracht om in grote lijnen Uw werk te' schetsen.
Ik zou derhalve alleen maar in herhaling vallen. Daarbij heb ik het
vermoeden dat straks na mij nog verschillende andere sprekers de lof
trompet over Uw werk zullen gaan zwaaien. Sta mij derhalve toe dat ik
hier over zwijg, maar mij een beetje nader met Uw persoon inlaat.