De VOORZITTER wil ook nog opmerken,datnaast de belangen
van de gemeente het hier ook gaat om de belangen van de
persoon zelf,waarop de heer VAN MEEL nogmaals stelt dat het
nooit de bedoeling is geweest om deze man op straat te zet
ten, ondanks dat dit door diverse mensen is gesuggereerd.
De VOORZITTER vindt dat er veel te veel over gepraat,dat
is de VOORZITTER met de heer VAN MEEM eens,doch stelt dat
betrokkene hiervan niet het slachtofxer mag worden.
De heer VAN MEEL gaat accoord met het voorstel van de
VOORZITTER de heer DAM te benoemen als ambtenaar met een
jaar proeftijd en zegt dat dan de kwestie is opgelost.
De heer VAN MEEL merkt nog op dat het college destijds
de raad beter had moeten inlichten. n n
De heer CLARIJS stelt nog dat wethouders KOLLEN als loco-
burgemeester destijds niet wist dat hij deze bevoegdheid
C'Wet houd er KOOLEN zegt echter wel degelijk te hebben ge
weten wat hij deed en dat hij dat ook kon,waarop de VOO-
ZITTER stelt dat destijds de heer MULDERS ook door Burge
meester en Wethouders is benoemd. „AmTrmmPu
De heer VAN MEEL zegt dat dit toen door de VOORZITTER
is medegedeeld en door de raad is goedgevonden en dat de
raad toen helemaal niet fout is geweest.
De VOORZITTER antwoordt hierop dat de bevoegdheid toen
bij Burgemeester en ?»Tethouders was,doch dat in de tussen
tijd, tussen het benoemen van de heer DAM en daarvoor her
in dienst nemen als arbeidscontractantde raad een beslui
heeft genomen om de mensen zelf te benoemen.
De heer CLARIJS begrijpt niet waarom dan Burgemeester en
Wethouders met een voorstel in de raad zijn gekomen om
zich uit te spreken over de vraag wie de bevoegdheid had
om te benoemenwaarop de VOORZITTER zegt dat dit is ge
beurd na een onderling gesprek van de raadsleden waaruit
bleek dat de raad dit toch liever aan zich hield.
Wethouder KOOLEN vraagt aan de heer VAN MEEL of dit alles
misschien komt omdat hij als loco-burgemeesterin B.en
de man destijds heeft aangenomen,waarop de heer VAN MEEL
ontkennend antwoordt.
De VOORZITTER vindt dat dit nu wel genoeg is doorgepraat,
dat dit thans overduidelijk is en dat het bepaald geen
voorstel is om er gauw even door te drukken.
Hierna leest de VOORZITTER het desbetreffende artikel
voor van het ambtenarenreglement.
De VOORZITTER is van mening dat er raadsleden zijn die
de man dus willen benoemen als ambtenaar met een proeftijd
van een jaar.
De heer VAN LOENHOUT vraagt zich af wat of deze heren
bedoelen van nu nog eens een jaar proeftijddaar deze
heer DAM al 1-- jaar een proeftijd heeft doorgemaakt.
De heer VAN LOENHOUT stelt dat de heren zelf zeggen dat
het helemaal niet de bedoeling is deze man dwars te zitten
of op straat te zetten en gelooft dat zij dan een mooie
gelegenheid hebben dit te bewijzen,door de heer DAM nu
zijn vaste aanstelling te geven.
De heer VAN LOENHOUT begrijpt niet waarom men nu nog
niet Feneaen is,dit voorstel van Burgemeester en Wethouders
te volgen. Dit wijst er op volgens de heer VAN LOENHOUT,
dat er toch ergens iets zit dat niet klopt met die heren
en de heer VAN LOENHOUT zou graag de motieven horen waarom
zij nu deze vaste aanstelling weer gaan weigeren.
De heer VAN LOENHOUT gelooft ook dat dit niet kan.
De VOCRZITTER stelt dat de heer DAM ruim li jaar zijn
werkzaamheden als arbeidscontractant heeft verricht en
gelooft dat hij deze proef dan ook heeft afgelegd.