Dit kail volgens de heer YM LOENHOUT in het particuliere
bedrijfsleven niet meer voorkomen,terwijl dit notabene
bij een gemeente wel kan gebeuren,waar men een manvan
onbesproken gedrag zo maar zonder meer op straat wil zet
ten. De heer VAN LOENHOUT vraagt zich af of dit wel moge
lijk is, en begrijpt niet dat zo'n werkman,die ook als
tuiman zo goed kan samenwerken met de tuinman—voorman
aan de kant kan worden gezet.
De heer VAN LOENHOUT vraagt de raadsleden die dit durven
presteren,hierover zich nog eens goed te bezinnen,daar
hij gelooft dat deze raadsleden niet goed beseffen wat zij
eigenlijk doen,door een werknemer zo te ontslaan.
De heer VAN LOENHOUT hoopt dat heel de gemeente en ook
de pers hier aandacht aan zal besteden, dat zoiets in
Nieuw-Vossemeer voor kan komen.
De heer VAN LOENHOUT kan hier verder geen woorden voor
vinden,doch hij zouop staande voet ontslag nemen als lid
van de gemeenteraadwanneer hij hieraan zou hebben mede
gewerkt
Wethouder KOOLEN kan de woorden van de heer VAN LOENHOUT
volledig onderschrijven en zegt,dat hij,als wethouder van
openbare werken over de heer DAM geen klachten heeft,doch
dat deze altijd goed werkt, studeertkortom een jongeman
waarmede de gemeente goed was gesteld.
Door deze handelwijze van de raad zullen de gevolgen
onder het personeel niet te overzien zijn,aldus wethouder
KOOLEN,die hèt verschrikkelijk vindt dat de raad voor
zo'n man,vol ambities en werklust,nu een ander persoon
aanstelt.
Wethouder KOOLEN heeft helemaal niets tegen de heer
MUSTERS, voor hem zou men de heer MUSTERS er ook nog bij
kunnen nemen,daar er werk genoeg is, doch hij stelt nog
maals dat dit een verschrikkelijke daad is en hij vraagt
de raadsleden de reden op te geven waarom zij dit thans
d°Wethouder KOOLEN vindt het afschuwelijk dat zo iets kan
gebeuren in deze tijd en heeft hier ook verder geen woor
den voor.
De VOORZITTER stelt dat Burgemeester en Wethouders de
raad hebben afgevraagdde mensen bij openbare werken te
benoemen of het aan het college van Burgemeester en Wethou
ders te laten,doch dat de raad zelf dit aan zich heeft
willen houden, wat het college van B.en W. dit de raad
toen sterk heeft ontraden.
De VOORZITTER stelt dat de raad nu heeft beslistdat
hij niet kan spreken van geen verantwoordelijkheidsgevoel
en zegt dat sprekers bepaalde conclussies trekken waar
mede men voorzichtig moet zijn,en dat er geen ontslag zal
plaatsvinden,wanneer dit niet kan plaatsvinden.
De VOORZITTER zegt dat dit geval naar eer en geweten
behandeld zal worden en dat men moeilijk kan stellen dat
hier een zaak is gedaan,die niet naar eer en geweten is.
De VOORZITTER zegt dat de financiële toestand van de
gemeente zo is,dat men geen twee ambtenaren bij openbare
werken kan aanstellendoch dat men met betrekking tot het
ontslag van de heer DAM in de humane afeer te werk zal
gaan naar eer en geweten en alle mogelijkheden geven aan
de heer DAM die hem rechtens toekomen.
Verder stelt de VOORZITTER dat,wanneer de raad een ander
wil benoemen,de raad hier vrij in is en dat het een demo
cratisch beginsel is dat de meerderheid beslist.