AGENDAPUNT:17-IV-70. Klundert, 18 juni 1970. Onderwerp: Vaststelling Uitkerings- en pensioenverordening wethouders Klundert 1970. Aan de raad. In Uw vergadering van 24 april 1968, nr. 17-111-68, werd de "Pensioenverordening wethouders 1968", gebaseerd op de Wet van 1 augustus 1956, Stbl. 455, vastgesteld, welke verorde ning bij besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant van 22 mei 1968, G.Nr. 319755 werd goedgekeurd. Per 1 januari 1970 is evenwel de Algemene pensioen wet politieke ambtsdragers van 10 december 1969, Stbl.594, in werking getreden, waaruit de verplichting voor de gemeenten voortvloeit om de vigerende verordeningen op dit stuk voor 1 januari 1972 te vervangen door op laatstgenoemde wet gebaseerde verordeningen. Door een door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, gevestigd te s-Gravenhageingestelde commissie is daartoe een model-uitkerings- en pensioenverordening wethouders ontworpen. Ingevolge deze model-verordening, afdeling I., heeft hij, die ophoudt wethouder te zijn, met ingang van de dag van af treden en voorzover hij alsdan de leeftijd van 65 jaar niet heeft bereikt, recht op een ten laste van de gemeente komende uitkering. Deze uitkering wordt toegekend voor een periode, gelijk aan het tijdvak, waarin belanghebbende laatstelijk wethouder is geweest, doch tenminste voor de duur van twee jaren en ten hoogste voor de duur van zes jaren. In afdeling II van de model-verordening worden de pensioenen geregeld. Op grond van het bepaalde in artikel 14 heeft hij, die ophoudt wethouder te zijn, tenzij hij zonder onder breking weer als zodanig optreedt, recht op pensioen, indien hij op het tijdstip, waarop hij ophoudt wethouder te zijn, de leef tijd van 65 jaar heeft bereikt. Belanghebbende heeft eveneens recht op pensioen, wanneer hij ophoudt wethouder te zijn v<5<5r het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, doch eerst dan bij het bereiken van die leeftijd, tenzij hij op dat tijdstip weer als wethouder in deze gemeente optreedt. Bij verordening kan ook aan de weduwen en wezen van de wethouders een recht op pensioen worden verleend. De gehele materie met betrekking tot deze uitkeringen en pensioenen is in bijgaande ontwerp-verordening vermeld. In dit ontwerp worden achtereenvolgens geregeld: a. de uitkering. Deze bedraagt gedurende het eerste jaar 80gedurende het tweede jaar 70$ en vervolgens 60$ van het gezamenlijk bedrag aan wedde en eventuele kindertoelage, dat de belanghebbende zou hebben genoten, indien hij wethouder gebleven was. De uitkering eindigt bij overlijden, bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd dan wel met ingang van de dag, waarop de gewezen wethouder weer als wethouder in deze gemeente op treedt. b. het eigen pensioen. Dit bedraagt voor ieder dienstjaar 34$ van de laatstgenoten wedde, met dien verstande, dat niet meer dan 20 dienstjaren in aanmerking worden genomen.

Raadsnotulen

Klundert: mei 1933-1996 | 1970 | | pagina 49