II
1, Galerijen en gemeensohappelijke gangen van tot bewoning
bestemde gebouwen moeten aan beide einden kunnen worden
verlaten door middel van vaste trappen.
Niet van toepassing is het bepaalde in het voorgaande van
dit lid op een deel van een galerij of gemeenschappelijke
gang waaraan de toegang tot slechts één woning is gelegen.
2. Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in lid 1
voor galerijen en voor gemeenschappelijke'gangen waarvan
de lengte niet groter is dan 25 m, mits de daaraan gelegen
woningen een tweede ontvluchtingsmogelijkheid bij brand
hebben.
Artikel 20.
Artikel 89 wordt gelezen als volgt:
Inrichting van vaste trappen en afmetingen van trapbordessen en
trapportalen.
1. Een vaste trap die toegang geeft tot een gebouw moet overdekt zij
en zijn voorzien van gesloten zijwanden.
Niet van toepassing is het bepaalde in het voor 'gaande van dit
lid op:
a. trappen aansluitend aan het terrein, die niet meer dan 7
optreden hebben en waarvan de aantrede gemeten in de klim-
lijn, ten minste 30 cm bedraagt;
b. tuintrappen met geen grotere stijghoogte dan één bouwlaag.
2. Vaste trappen die meer dan twee bouwlagen van tot bewoning
bestemde gebouwen verbinden, moeten ter hoogte van de vloer van
iedere bouwlaag waarop een toegang tot de trap aanwezig is,
onderbroken zijn door een bordes of portaal. Vaste trappen en
traparmen mogen geen grotere ononderbroken stijghoogte hebben
dan 2,8 m, indien ze toegang geven tot of gelegen zijn binnen
tot bewoning bestemde gebouwen.
3. Het boveneinde van vaste trappen en van traparmen van vaste trap
pen moet over zijn volle breedte aansluiten aan een horizontaal
vloeroppervlak. Dit vloeroppervlak moet, horizontaal gemeten
in het verlengde van de klimlijn van de trap of de traparm, een
afmeting hebben van:
a. ten minste 1,3 m, indien op het vloeroppervlak een toegang
tot één of meer woningen voorkomt;
b. ten minste 1,1 m, indien op het vloeroppervlak geen toegang
tot één of meer woningen voorkomt en de trap of traparm toe
gang geeft tot meer dan één woning;
c. ten minste gelijk aan de breedte van de trap in andere geval
len dan die bedoeld onder a en b.
4. Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in:
a. de eerste alinea van lid 1, indien de constructie en de afme
tingen van de trap zodanig zijn, dat deze ook bij ongunstige
weersomstandigheden voldoende veilig begaanbaar blijft en
wat tot bewoning bestemde gebouwen betreft, mist zich boven
dien binnen een afstand van 80 m van elke woning een trap be
vindt die voldoet aan het bepaalde in de eerste alinea van
lid 1;
b. lid 3» wat betreft de afmeting van het daarin genoemde opper
vlak, indien de trap zodanig van vorm, afmeting en ligging is
dat ook met een kleinere afmeting van dat oppervlak een vei
lig en doeltreffend gebruik van de trap gewaarborgd is.
Artikel 21.
In artikel 98 wordt in het opschrift "afdekking" vervangen door
"overdekking"; voorts wordt voor de tekst het cijfer 1 geplaatst;
in de tekst worden in de eerste en tweede regel de woorden "zijn
voorzien van een afdekking en" vervangen door "overdekt zijn en
zijn voorzien".
Toegevoegd wordt een tweede lid, luidende: