Toelichting, behorende bij de gemeenschappelijke regeling Industrie- en Haven
schap Moerdijk.
In verband met de schaalvergroting, welke zich ook m.b.t. het Industrie
terrein Moerdijk gaat voltrekken, werd verbreding van de basis van het huidige
schap wenselijk geacht.
Vanaf 1958 werken de gemeenten Klundert, Zevenbergen en Hooge en Lage Zwaluwe samen.
De belangrijkste zaken, welke aandacht hadden waren:
a. een intergemeentelijk structuurplan;
b. een gemeenschappelijke regeling voor aanleg en exploitatie van een buitendijks
industrieterrein, ter grootte van 550 ha. netto.
Door allerlei omstandigheden werd de gemeenschappelijke regeling eerst in 1968
door de gemeenteraden vastgesteld en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten.
Ten behoeve van de werkgelegenheid en aanpassing van de streek aan de ontwikke
lingen van de randstad was dit een gebiedende noodzaak.
Een rapport van het ingenieursbureau Dwars, Heederik en Verhey te Amersfoort wees
reeds in 1964 uit, dat aanleg van oen industrieterrein aldaar technisch en finan
cieel mogelijk was.
Op 25 april 1965 besloten deze 5 gemeenten tot vaststelling van het Zekluzastruc-
tuurplan. Dit was het resultaat van een aantal gezamenlijke besprekingen met de
gemeentebesturen en de gemeenteraden.
Het structuurplan werd in 1964 integraal overgenomen in het Drioprovinciendamplan
en in 1967 in het door Gedeputeerde Statnn vastgestelde streekplan riviermonden.
De Zokluzagemeenten vernamen uit publicaties, contacten, congressen (o.m. 1966
in Middelburg)dat van de zijde van Rotterdam grote belangstelling bestond voor
een industriële ontwikkeling langs de Brabantse oever van het Hollands Diep.
Trouwens Gedeputeerde Staten hadden dit ook reeds eerder onderkend.
De vorige Commissaris dor Koningin heeft in contacten met Zuid-Holland en Rotter
dam al rond 1960 gepleit voor aanleg van een industrieterrein aldaar.
De huidige Commissaris der Koningin heeft al in 1961 de gemeenten de noord-west-
hoek van de provincie aangeraden nauw samen te werken. De Zokluzasamenwerking is
daarvan do vrucht.
De Zokluzagemeenten wilden in hun statuut reeds in 1967 de provincie betrekken,
omdat de aanleg van de 550 ha. buitendijks interprovinciale gevolgen zou kunnen
hebben.
In de provinciale rapporten werd dit terrein betiteld als "super-regionaal",zodat
ook op deze titel, deelname van de provincie -gezien het bovenregionale vlak-
gewenst bleek.
De regeling was in 1967 gereed en wachtte op de behandeling in de gemeenteraden.
Inmiddels stonden Gedeputeerde Staten een krediet toe voor het bestedingsgereed
maken van het buitendijks terrein.
Januari 1968 bracht een totale ommekeer. Spraken de rapporten van Gedeputeerde
Staten welvaartsbalans-1965) nog van supra-regionale industrie-terreinen en
had men daarbij het buitendijks 500 ha.-terrein op het oog, na contacten met de
gemeente Rotterdam en nadere besprekingen met Gedeputeerde Staten, groeide het
industrieterrein uit tot rond de 2000 ha.
Het kreeg daardoor niet alleen een supra-regionale betekenis maar een provinciale,
ja zelfs een landelijk industrieel karakter.
Het inmiddels vastgestelde Streekplan West-Brabantse Riviermonden bleek een te
eng keurslijf te zijn en Gedeputeerde Staten gaven dan ook opdracht een streek
plan West-Brabant te ontwerpen.
Met voortvarendheid hebben de Zekluzagemeenten het nieuwe project aangepakt; nog
verhaast door de beslissing van de regering om een deel der terreinen door een
der grootste bedrijven in Nederland te doen bezetten.