- 6 -
ONDERWIJS.
De laatste jaren is bij het vaststellen van de begroting
herhaalde malen uitvoerig gesproken over de kosten van het
onderwijs. Telkens weer bleek, dat de normvergoedingen, die het
rijk voor deze kosten toekende, aanzienlijk te laag waren om tot
een redelijke dekking van de kosten te komen. In verband met
de precaire financiële positie van de gemeente moest evenwel
getracht worden de ongedekte kosten van het onderwijs binnen redelijke
perken te houden.
Zou dit niet gebeurd zijn dan zouden andere onderdelen van de
gemeentehuishouding daar de terugslag van ondervonden hebben.
Daarom is steeds getracht met,de toegewezen middelen voor elk
onderdeel tot een zo goed mogelijke voorziening in de behoeften
te komen0
De aan de besturen van de bijzondere scholen voor
g.l.o. en b.l.o. toegekende exploitatievergoedingen konden
als gevolg van een en ander van jaar tot jaar slechts ge
leidelijk worden aangepast. Hierdoor hadden de schoolbesturen
weinig financiële armslag voor de ontwikkeling van de heden
daagse didactiek. Niettemin zijn zij er in geslaagd het onderwijs
op een goed peil te houden en mogen de "resultaten" van de scholen
gezien worden. Hiervoor verdienen zij alle lof. Ook voor de wijze
waarop zij begrip toonden voor de moeilijke financiële omstandig
heden waarin de gemeente verkeerde.
In verband hiermede verheugt het ons dat het gemeen
telijk budget het thans toelaat een drastische verhoging van
het bedrag van de exploitatievergoeding te ramen. Bij het op
stellen van de ontwerp-begroting hebben wij n.l. als bedrag per
leerling opgenomen voor het g.l.o. f.120,-- en voor het b.l.o.
f.250,Deze bedragen betekenen een aanzienlijke verhoging ten
opzichte van die, die voor 1969 uitgetrokken werden, t.w. respec
tievelijk f.95,en f.205>Overeenkomstig de toezegging
gedaan in Uw vergadering van 7 februari 1969 ds me"^ de hoofden
van de betreffende scholen overleg gepleegd over de exploitatiever
goeding. De door hen overgelegde begrotingen zijn uitvoerig
besproken. Wij menen dat met bovengenoemde bedragen per leerling
de op de schoolbegrotingen uitgetrokken bedragen reëel gedekt
kunnen worden.
Ook de inspecteur van het lager onderwijs heeft zioh met de
vaststelling van het bedrag per leerling ingelaten. In zijn brief
van 26 september 19&9 schrijft hij ons college, dat het geen
eenvoudige zaak is een verantwoorde schatting te maken van het
bedrag per leerling dat in feite nodig is voor een goede gang
van zaken op de scholen. Hij vervolgt dan: "Vele faotoren spelen
hierbij een rol. Een zeer belangrijke factor is de ieder jaar
opnieuw weer optredende stijging van de prijzen. Mede door de in
voering van de B.T.W. is deze in het afgelopen jaar zeer duidelijk
geweest. Door een verhoging van het bedrag per leerling van
1969 met T/o zou daarom dan ook geen werkelijke vooruitgang bereikt
worden". Het noemen van dit percentage heeft ons ten zeerste
bevreemd, omdat de ministers van binnenlandse zaken en financiën
in hun circulaire van 30 juni 1969 de gemeentebesturen mededelen,
dat in de normvergoeding voor de kosten van het onderwijs een
kostenstijging uit hoofde van in 1970 verwachte verhoging van
het loon- en prijspeil van 5 procent ten opzichte van is
verwerkt en dat zij van oordeel zijn, dat de bekend gemaakte voor
lopige normbedragen het maximum inhouden waartoe kan worden
gegaan en dat er niet op gerekend mag worden, dat de te zijner
tijd voor 1970 vast te stellen definitieve normbedragen hoger
zullen zijn.