I
#4
r'
De heer Pelzers zegt de gegeven toelichting van de voorzitter best te kunnen be
grijpen, doch het met zijn conclusies niet eens te zijn. Hij denkt, dat we het
zo moeten stellen, dat het een kwestie is van een keuze en van iets willen.
De heer Pelzers besluit dan met te zeggen dat het naar zijn oordeel anders kan.
De heer Buijsse zegt een paar kleine aanvullingen te hebben. Zo is het z.i. ge
wenst dat bij artikel 2, sub d wordt bijgevoegd "of tent".
De voorzitter antwoordt hierop, dat het begrip "mobiel onderkomen" reeds onder b
is omschreven en daaronder valt ook de tent. Deze aanvulling is dus niet nodig.
De heer Buijsse zegt verder dat de belasting volgens artikel 12 bij wijze van
aanslag wordt geheven; hij vraagt of dit niet beter kan bij het doen van aangifte.
De voorzitter antwoordt hierop, dat dit een kohierbelasting is en dat moet bij
wege van aanslag geheven worden, anders zou er ook geen invordering plaats kunnen
vinden.
De heer Pelzers zegt, dat Heter bij ingeschoten is, om mede te delen, dat hij tegen
de invordering van O.G.B. heeft gestemd. Hij vraagt, of dit alsnog in de notulen
kan worden opgenomen. De voorzitter gaat hiermede akkoord.
Op een vraag van de voorzitter blijkt, dat niemand stemming over dit onderwerp
wenst; zonder hoofdelijke stemming wordt hierna tot de vaststelling van deze
verordening besloten. De heer Pelzer deelt mede geacht te worden te hebben tegen
gestemd.
9. 3e Wijziging Verordening op de heffing van een Wooiiforensenbelasting.
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming besluit de raad conform het
voorstel van het dagelijks bestuur.
10. Ie Wijziging Algemene Politieverordening.
De heer van Gastel vraagt de voorzitter hoeveel vent- en standplaatsvergunningen
er alhier zijn afgegeven en kunnen er door deze wijziging nog afgegeven worden.
De voorzitter antwoordt hierop, dat deze tot nu toe werden afgegeven op basis van
het beleidsplan, zoals dat vorige keer aan de orde is geweest.
In deze wijziging worden alleen de bepalingen ter zake wat nader geadstrueerd.
Inhoudelijk verandert er dus niets aan de mogelijkheden tot weren of verlenen.
De heer van Aert merkt op, dat artikel 1 en 2 precies hetzelfde zijn. Hij vraagt
of dit wel juist is.
De voorzitter antwoordt hierop, dat uit de in het hoofd genoemde artikelen (198
en 201) blijkt, dat het in het ene geval om standplaatsen en in het tweede geval
om venten gaat. De toetsing is overigens hetzelfde.
Na deze beraadslaging besluit de raad zonder hoofdelijke sterraning conform het
voorstel van het dagelijks bestuur.
11. Medewerking art. 50 Kleuteronderwijswet.
De heer van Aert vraagt hoe lang dit gebouw nog als zodanig in gebruik zal zijn
en of de inspecteur daarmede akkoord zal gaan.
De voorzitter antwoordt hierop, dat zowel de inspecteur als het gemeentebestuur
geen mededeling kunnen doen wanneer de integratie gerealiseerd zal worden.
Op een vraag van de heer van Aert, waarom de afschrijving in 3 jaar plaats vindt,
deelt de voorzitter mede, dat dit het goed recht is van het bestuur van de kleuter
school zelf; het bestuur dient zich daarbij te realiseren, dat zij met de te ont
vangen exploitatievergoeding dienen rond te komen.
Het gemeentebestuur mag het verzoek alleen maar toetsen op gronden, die ontleend
zijn aan een verantwoorde besteding t.b.v. het onderwijs.
De heer Pelzers meent, dat het glaswol ook nog geplaatst moet worden. Dit brengt
extra kosten met zich mee, die niet in de aanvrage zijn opgenomen.
Het zal wel niet gratis aebeuren.
De voorzitter antwoordt hierop, dat dit hier wel het geval is.
De heer Damen merkt op, dat, wanneer de beslemming van het gebouw verandert,
het alleen maar voordeel is, wanneer het geïsoleerd is.