O Jj
-3-
8. 6e wijziging onroerend-goedbelasting.
Na een nadere toelichting op het voorstel door de voorzitter, zegt de heer Mouws,
dat iedere burger tegen deze verhoging bezwaar zou moeten maken.
De waarde van het onroerend goed is n.l. aanmerkelijk gedaald: huizen met een waarde
van 4 ton, brengen nu maar 2h ton op en ook de landbouwgronden zijn aanmerkelijk
in waarde gedaald.
Ik blijf daarom bezwaren maken tegen deze verhogingen; het moet toch niet zo zijn,
dat via de portemonnaie van de individuele burger een begroting sluitend gemaakt
moet worden; ook bij deze individuele burger blijft thans het inkomen dalen.
De voorzitter antwoordt hierop dat in 1980 een hertaxatie plaats vond, die leidde
tot een verhoging van de waarde van het onroerend goed met - 79%.
Het uitgangspunt was, dat door deze herwaardering de totale belastingopbrengst
niet zou mogen stijgen. Om die redenen is het tarief ingaande 1981 verlaagd.
Het is daarbij interessant te weten dat deze verhoging van de waarde van het
onroerend goed tot een nagenoeg gelijk percentage, in de periode 1975 (eerste
taxatie) tot 1980, ook door het Centraal Bureau voor de Statistiek is becijferd.
Daarbij is het juist, dat volgens informatie van makelaars sedert die tijd een
teruggang van de waarde met 30% wordt geconstateerd.
Het uitgangspunt bij de heffing van onroerend-goedbelasting is een taxatie en
herziening daarvan om de vijf jaar. In de periode van stijging van de waarde
is het getaxeerde bedrag ook niet aangepast, om die reden. Bovendien, en dat is
in deze wel het meest essentiële. Als het principe gehandhaafd wordt, maakt het
in totaliteit weinig uit, of men over de gehele linie de waarde van het onroerend
goed kon verminderen. Immers in die situatie betekent dat een verhoging van het
tarief. Natuurlijk is, aldus de voorzitter, het niet zo dat elk pand in de periode
1975-1980 met evenveel procent in waarde is gestegen, net zo min als de daling
sedert die tijd voor ieder pand hetzelfde is geweest.
Het nog toe te voegen argument om niet mee te gaan met de gedachte, is dat een
hertaxatie en het inbrengen van de mutaties in het computersysteem, de gemeente
op - 20.000,komt te staan.
De belastingdruk als gevolg van de onroerend-goedbelasting is bovendien in onze
gemeente zeer laag. Als men de normen beziet, die Buitenlandse Zaken hanteert,
zou de opbrengst nog met 45% mogen stijgen. De verhoging die ook dit jaar weer
wordt toegepast is slecht 2%, zijnde het gevolg van de koppeling met de stijging
van de rijksuitkeringen.
De heer Mouws zegt het volledig eens te zijn met de woorden van de voorzitter,
maar ook "de burger" heeft verplichtingen, zegt hij en wijst daarbij op de hoge
rentestand (13%) en de slechte economische tijden. Hij verwijst in deze ook naar
verzwaring van lasten als gevolg van de wijziging van de legesverordening.
De voorzitter merkt nog op, dat deze belasting niet gekoppeld is aan het inkomen.
De heer Damen zegt, dat we met de voorgestelde verhoging ons nog gelukkig mogen
prijzen; naar zijn oordeel ligt deze verhoging in de meeste gemeenten tussen de
7 en 8%.
Na deze beraadslaging besluit de raad zonder hoofdelijke stemming konform het
voorstel van het dagelijks bestuur.
9. Ie wijzigings verordening op de heffing en invordering van een woonforensenbelasting
De voorzitter merkt op, dat de aanpassing van deze belasting achtergebleven is;
het zou echter niet van zorgvuldigheid getuigen om de belasting nu teveel te
verhogen
De heer van Gastel zegt, dat de verhoging wel wat aan de lage kant is; de gemeen
telijke belastingen zijn in die tijd met meer dan 30% verhoogd.
De voorzitter antwoordt hierop, dat deze woningen ook in de onroerend-goedbelasting
worden aangeslagen. Het is niet juist, inééns te verhalen wat men heeft nagelaten
te doen. Zeker zal in de komende jaren telkens een verhoging met meer dan het
normale percentage worden voorgesteld.
tfll