- 3 - 4. De uitkering bedraagt na afloop van de volgens het derde lid bepaalde periode een percentage, volgens het tweede lid, van een bedrag gelijk aan het mini mumloon verhoogd met een percentage van het verschil tussen de laatstelijk als wethouder genoten wedde vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitke ring, bedoeld in artikel 4, en het minimumloon. 5. Voor de berekening van het in het vierde lid bedoel de bedrag geldt een percentage van 2 maal het aantal verstreken jaren tussen het 15de jaar en de leeftijd van de betrokkene op het tijdstip van voortzetting van de uitkering. 6. Het minimumloon, bedoeld in het vierde lid, is het tot een jaarbedrag herleide minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag of, indien het een betrokkene jonger dan 23 jaar be treft, het tot een jaarbedrag herleide voor zijn leeftijd geldende minimumloon per maand, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van de genoemde wet, beide vermeerderd met de daarover berekende vakantietoeslag, bedoeld in artikel 15 van die wet. 7. De belanghebbende heeft recht op aanvulling van de uitkering, indien die uitkering minder bedraagt dan het volgens het tweede lid vastgestelde percentage van de laatstelijk als wethouder genoten wedde ver meerderd met het percentage van de vakantie-uitke ring. 8. De aanvulling is gelijk aan het bedrag dat nodig is om de uitkering te verhogen tot het in het zevende lid bedoelde percentage van de laatstelijk als wet houder genoten wedde vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering. 9. In afwijking van het achtste lid is de aanvulling gelijk aan het bedrag dat nodig is om de uitkering te verhogen tot het in het tiende lid aangegeven percentage van de laatstelijk als wethouder genoten wedde vermeerderd met het percentage van de vakan tie-uitkering, indien de belanghebbende de keuze heeft gemaakt voor een verlaging van de inhouding ingevolge artikel 59, eerste lid. 10. Het in het negende lid bedoelde percentage bedraagt bij een algemene invaliditeit van 80 procent of meer 65 procent, bij een algemene invaliditeit van 55 tot 80 procent: 56 procent en bij een algemene invalidi teit van 25 tot 55 procent: 37 procent. 11. Burgemeester en wethouders stellen regels met betrek king tot de wijze en het tijdstip waarop de wethou der of de gewezen wethouder de in het negende lid bedoelde keuze, die eenmalig is, kenbaar dient te maken 12. Indien de wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering te zamen met inkomsten, bedoeld in artikel 5, minder bedraagt dan het minimumloon wordt de

Raadsnotulen

Hoeven: 1928-1996 | 1995 | | pagina 11