- 9 -
Paragraaf 8. Anti-speculatie
Artikel 2.22 Anti-speculatie-beding
1. De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een
financiële tegemoetkoming in de kosten van het treffen
van een woonvoorziening heeft ontvangen en die binnen
een periode van vijf jaar na de datum van gereedmelding
van de werkzaamheden de woning verkoopt is gehouden om
binnen een week na het passeren van de acte burgemeester
en wethouders hiervan schriftelijk op de hoogte te stel
len. De meerwaarde die door het treffen van de voorzie
ning is ontstaan dient gedeeltelijk aan de gemeente te
worden teruggestort.
2. De restitutie als bedoeld in het eerste lid bedraagt:
voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde,
voor het tweede jaar 80% van de meerwaarde,
voor het derde jaar 60% van de meerwaarde,
voor het vierde jaar 40% van de meerwaarde en
voor het vijfde jaar 20% van de meerwaarde,
in alle gevallen minus het percentage van de kosten dat
voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is geko
men.
Hoofdstuk 3. Vervoersvoorzieningen
Artikel 3.1 Algemene omschrijving
De door burgemeester en wethouders te verstrekken vervoers
voorziening kan bestaan uit:
a. een collectief systeem van aanvullend al dan niet open
baar vervoer;
b. een voorziening in natura in de vorm van
1. een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;
2. een open elektrische buitenwagen;
3. een ander verplaatsingsmiddel;
c. een tegemoetkoming in de kosten van
1. aanpassing van een eigen auto;
2. gebruik van een taxi of een eigen auto;
3. gebruik van een rolstoel-taxi;
4. gebruik van een ander verplaatsingsmiddel.
Artikel 3.2 Het recht op een vervoersvoorziening
1. Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als in
artikel 3.1. onder a. vermeld in aanmerking worden ge
bracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van
ziekte of gebrek
a. het bereiken van het openbaar vervoer of
b. het gebruik van dit openbaar vervoer
onmogelijk maken.
- 10 -
2. Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als in
artikel 3.1. onder b. en c. vermeld in aanmerking worden
gebracht wanneer
a. aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of
gebrek het gebruik van een collectief systeem als
bedoeld in het eerste lid onmogelijk maken, dan wel
b. een collectief systeem als bedoeld in het eerste lid
niet aanwezig is.
3. Voor de bij artikel 3.1. onder b en onder c genoemde
voorzieningen geldt, in uitzondering op het gestelde in
het vorige lid onder b., dat zij ook in aanvulling op
het gebruik van een collectief vervoersysteem als be
doeld in artikel 3.1. onder a. verstrekt kunnen worden.
4. Bij het vaststellen van de hoogte van de financiële
tegemoetkoming voor vervoerskosten als bedoeld in arti
kel 3.1. onder ckan rekening worden gehouden met de
individuele vervoersbehoefte van de gehandicapte en de
mate waarin een collectief vervoersysteem als bedoeld in
artikel 3.1 onder a in die vervoersbehoefte kan voorzien.
5. Voor zover de behoeften van echtgenoten niet samenvallen
wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele voorzie
ning toegekend.
Artikel 3.3 Overgangsregeling per datum van inwerkingtre
ding van de wet voor degenen die al een ver
voersvoorziening hadden
1. De gehandicapte aan wie over de periode onmiddellijk
voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van de
Wet, krachtens artikel 57, tweede lid van de Algemene
Arbeidsongeschiktheids Wet, of krachtens artikel P9
tweede lid van de Algemeen Burgerlijke Pensioenwet of
krachtens artikel 8, tweede lid van de Spoorwegpensioen
wet, dan wel krachtens artikel X5 eerste en tweede lid
van de Algemene Militaire Pensioenwet een financiële
tegemoetkoming is verleend in de kosten van het gebruik
van een vervoermiddel, heeft, mits de omstandigheden
ongewijzigd blijven, gedurende de jaren 1994 en 1995
recht op dezelfde voorziening met dien verstande dat het
bedrag met ingang van 1 april 1994 met 10% verlaagd zal
worden en per 1 januari 1995 nogmaals met 10%. De kortin
gen worden berekend over de bedragen zoals die golden
voor 1 oktober 1992.
2. De gehandicapte aan wie over de periode onmiddellijk
voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van de
Wet, krachtens artikel 57, tweede lid van de Algemene
Arbeidsongeschiktheids Wet, of krachtens artikel P9
tweede lid van de Algemeen Burgerlijke Pensioenwet of
krachtens artikel 8, tweede lid van de Spoorwegpensioen
wet, dan wel krachtens artikel X5 eerste en tweede lid
van de Algemene Militaire Pensioenwet een vergoeding is
verleend in de kosten van het gebruik van een vervoer
middel en op grond van artikel 5.4 van de verordening 1