GEMEENTE HOEVEN
Agendanr.13 Raadsvergadering d.d. 28 maart 1991
Onderwerp: Voorstel tot vaststelling van het commissiestatuut.
Hoeven, 19 maart 1991
In Hoofdstuk 0, Algemeen Bestuur, van het door u vastgestelde
Beleidsprogramma 1990-1994 is, onder "Commissies", opgenomen dat
de gang van zaken in de commissies mede zal worden bepaald door
het door de raad vast te stellen commissiestatuut.
Een eerste versie van een dergelijk statuut is reeds eerder
besproken. Naar aanleiding van die bespreking zijn een aantal
reacties ontvangen. Deze zijn verwerkt in het commissie
statuut wat u thans aangeboden wordt.
De instelling, bevoegdheden en samenstelling van de commissies
Ruimtelijke Ordening, Volkshuisvesting en Financiën, Openbare
Werken, en Welzijn zijn vastgelegd in de "Verordening vaste
commissies van advies en bijstand aan burgemeester en wethouders
1986". Een ontwerp-wijziging van deze verordening, noodzakelijk
in verband met de vaststelling van het beleidsprogramma, wordt u
gelijktijdig voorgelegd. Gelet op deze verordening kan het
commissiestatuut slechts dienen als aanvulling hierop, met als
doel: het optimaliseren van de verhouding tussen ons college en
de commissies.
Artikel 3, derde lid, van de verordening bepaalt dat wij
aangelegenheden die, naar ons oordeel, tot het werkterrein van
meer dan één commissie behoren kunnen voorleggen aan meerdere
commissies. Eventueel kan een vergadering plaatsvinden van de
verenigde commissies. In verband hiermee hebben wij in artikel 2
van het commissiestatuut opgenomen dat bespreking van een bepaald
onderwerp slechts in één commissie zal plaatsvinden, tenzij wij
van oordeel zijn dat een onderwerp bespreking behoeft in meerdere
commissies, danwel een gezamenlijke commissie.
De inbreng van commissieleden die, om wat voor reden dan ook,
niet deelnemen aan een vergadering van een bepaalde commissie is
ons inziens in strijd met de letter en de strekking van de
gemeentewet en de verordening. Ingevolge artikel 6 van de
verordening neemt de commissie immers besluiten. Het is, naar
onze mening niet mogelijk om, zonder feitelijk aan de
beraadslaging deel te hebben genomen, een besluit te nemen. Dit
bezwaar wordt nog versterkt indien in een vergadering gebruik
wordt gemaakt van het spreekrecht door personen die op de
publieke tribune hebben plaatsgenomen. Leden van de commissie die
vooraf hun standpunt schriftelijk aan de voorzitter mededelen
zijn dan niet in de gelegenheid geweest hun standpunt te bepalen
met inachtneming van hetgeen vanaf de publieke tribune is
ingebracht