-7- b. ongebouwde eigendommen welke deel uitmaken van op de voet van de Natuurschoonwet 1928 (Stb. 63) aangewezen landgoederen, met uitzondering van aanhorigheden van gebouwde eigendommen; c. natuurterreinen, waaronder begrepen duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, welke door rechts personen met volledige rechtsbevoegdheid die zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud •varr--duel stellen, worden beheerd; d. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, één en ander met inbegrip van kunstwerken; e. Waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiek rechtelijke rechtspersonen; f. onroerende goederen die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen. g. onroerende eigendommen, welke in hoofdzaak worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente; h. straatmeubilair, waaronder worden verstaan alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallatiesstandbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken, palen; i. dienstgebouwen op begraafplaatsen; j. een ongebouwd eigendom als bedoeld in artikel" 2'," letter a, sub 2, dat geen gebouwde aanhorigheden heeft. -WIJZE-

Raadsnotulen

Hoeven: 1928-1996 | 1987 | | pagina 39