- op het gebied van belangenbehartiging van de doelgroep; - andere activiteiten organiseren voor dezelfde doelgroep als waar de basiseducatie zich op richt. Ingevolge de rijksregeling is het de gemeente, die de zorg is opgedragen het initiatief te nemen voor de tot standkoming van een Educatief Beraad,,, mogelijk met een secretariaat. Dit Educatief Beraad moet jaarlijks voor 15 juli een ontwerp-programma voor basiseducatie opstellen, dat be trekking heeft op het volgend jaar. In dat ontwerp programma staat in welke mate en op welke wijze in de behoefte aan basiseducatie zal worden voorzien. Boven dien moet worden aangegeven waarom de genoemde activi teiten gekozen zijn en welke instellingen belast zijn met de uitvoering. De gemeenteraad moet vervolgens voor 1 oktober van datzelfde jaar het programma vaststellen. In principe komt de bekostiging van de basiseducatie en de ondersteuning daarvan voor rekening van de rijks overheid. De nieuwe wijze van financiering houdt in, dat de gemeenten niet langer een beroep zullen hoeven doen op allerlei verschillende rijksbijdrageregelingen. Hiervoor komt in de plaats één rijksbijdrage voor basiseducatie. De minister maakt jaarlijks in een overzicht (het zogeheten Landelijk Overzicht) bekend hoe hij het be schikbaar landelijke budget verdeelt. Vóór 15 mei van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarop het overzicht betrekking heeft, stelt de minister het Landelijk Overzicht vast. Het Educatief Beraad dient bij het opstellen van het ontwerp-programma rekening te houden met het door de minister voor de gemeenten vast gestelde budget. Het totale budget voor de basiseducatie is tot stand gekomen door een re-allocatie van middelen o.a. via ont trekking van middelen aan het sociaal cultureel werk. De periode van 1 januari 1987 tot 1 januari 1989 geldt als overgangsperiode. In die twee jaar wordt het budget zo verdeeld, dat de onttrokken gelden weer terecht komen waar ze vandaan kwamen. Gedurende de overgangsperiode kunnen de gemeenten dus rekenen op hetzelfde bedrag als voorheen. Ka de overgangsperiode wordt het beschikbare landelijke budget verdeeld aan de hand van een aantal criteria, t.w.: - het aantal volwassen inwoners; - het opleidingsniveau; - -het aantal volwassen leden van culturele en etnische minderheden. Omdat de financiële middelen voor de basiseducatie thans zeer onevenredig over het land zijn verdeeld, is een systeem van verrekening opgezet. Dit systeem treedt in werking na de overgangsperiode, waarin elke-gemeente 100$ krijgt van het "oude budget". In 1989 krijgt elke gemeente 80$ van het "oude budget" en 20$ op basis van de criteria die in de rijksregeling worden genoemd. -Jaarlijks-

Raadsnotulen

Hoeven: 1928-1996 | 1987 | | pagina 18