- 2 -
Toelichting.
De aanvrage om bouwvergunning is ingediend in augustus 1986. Op basis van
een onjuiste interpretatie is het litigieuze bouwplan verder in procedure
gebracht en ter advisering aan de Welstandscommissie voorgelegd. Jammer ge
noeg is in dit vroege stadium al mededeling gedaan aan appellant, dat het
bouwplan planologisch akkoord zou zijn. Bij de fiualetoets aan de voorschriften
van zowel het geldende als het ontwerp bestemmingsplan bleek de evidente
strijdigheid. Hoewel de voorbarige mededeling van gemeentewege op ambtelijk
niveau appellant welgevallig was, mag hij daaruit niet de conclusie trekken,
dat zijn bouwaanvrage ook ipso facto zou leiden tot de verlening van de bouw
vergunning. Overigens worden de stellige beweringen van appellant op ambte
lijk niveau weersproken. Bovendien kan het beroep op het vertrouwensbeginsel,
dat appellant impliciet doet, niet slagen. Immers bij de vraag of opgewekte ver
wachtingen gerechtvaardigd zijn en of het bestuur daaraan wellicht op een
andere wijze tegemoet dient te komen spelen verschillende factoren een rol.
Zo moet het vertrouwen gewekt zijn door een gedraging die aan het bevoegde
orgaan kan worden toegerekend.
Ten aanzien van bouwvergunningen is het college liet bevoegde orgaan.
Zolang niet op enigerlei wijze de schijn van bevoegdheid van indi
viduele ambtenaren wordt gewekt, moet en kan betrokkene dit begrijpen.
Ter toelichting op het vertrouwensbeginsel moge nog het volgende dienen.
Alleen dan kan (met succes) een beroep op het vertrouwensbeginsel worden ge
daan als de toezeggingen door het bevoegde orgaan, i.e. college van burgemeester
en wethouders of door personen of organen die daarmee dusdanig zijn gelieerd,
dat de "schijn wordt gewekt van bevoegdheid of delegatie van bevoegdheid, terwijl
bij betrokkene de verwachting in redelijkheid moet hebben kunnen ontstaan. Deze
opvatting is in overeenstemmingme£ algemene lijnen in jurisprudentie en doctrine.
Overigens brengt het vertrouwensbeginsel niet met zich mee, dat een besluit
contra legem kan worden genomen; dus een met de wet, i.e. bestemmingsplan strij
dige bouwvergunning kan niet worden verleend.
(A.R. 27-01-1978 en Vz. A.R. 09-07-1985).
Voorts verwijst appellant naar een in 1980 gevoerd overleg omtrent de realisering
van de bedrijfsruimte en uitbreidingsmogelijkheden van opslag e.d. Bij speuring
van de archieven blijkt, dat de bouw van het litigieuze duivenhok in ieder geval
geen onderdeel van bedoeld overleg heeft uitgemaakt. Wel is destijds o.a. de
bouw van een garage achter de woning beoordeeld, waarvoor ook bouwvergunning is
verleend. Een privaatrechtelijke toestemming/mededeling van de eigenaar/bewoner
van het bel endendeperceel/pand is i.e. niet relevant en kan dan ook buiten be
schouwing blijven.
Hoorzitting.
Op 11 februari j.l. is appellant in de gelegenheid gesteld om zijn beroepschrift
ten overstaan van de commissie ruimtelijke ordening c.a. toe te lichten. Appellant
heeft volstaan met de in het beroepschrift vermelde argumenten te benadrukken.
- Voor -