9 1 -5- 2.Leefmilieuverordening De leefmilieuverordening kan worden gezien als een instrument voor het gemeentebestuur op basis waarvan dreigende of reeds ingetreden achteruitgang van de woon- en werkomstandigheden in een daarvoor aangewezen gebied (of gebieden) kan worden geweerd of gestuit. Het moet hierbij gaan om gebieden die hoofdzakelijk een woon functie hebben en/of waar midden- of kleinbedrijf en/of kantoren gevestigd zijn. De dreigende of reeds ingetreden achteruitgang heeft zowel be trekking op de bouwfysische aspecten in het betrokken gebied, als op het maatschappelijk verouderingsproces. Het raadsbesluit, waarbij de leefmilieuverordening wordt vast gesteld moet met redenen omkleed en door Gedeputeerde Staten worden goedgekeurd. De voorschriften moeten blijven binnen de doelstelling: wering van dreigend of stuiting van reeds ingetreden verval. Dit houdt in, dat slechts kan worden voorgeschreven wat in het betrokken gebied niet mag, niet wat moet. In dit kader past de invoering van een nieuwe weigeringsgrond voor een bouwvergunning (art. 16), de invoering van een sloopvergunning (art. 19), het vragen van een bankgarantie bij het verlenen van een bouwvergunning, annex sloopvergunning (art. 16, jo 25), het treffen van tijdelijke voorzieningen als bedoeld in art. 28 en onteigening, als binnen een bepaalde termijn geen herbouw plaats vindt. (art. 57,3)- Allemaal maat regelen om verval tegen te gaan. De gemeentelijke controle op de naleving van de bepalingen van een leefmilieuverordening zal - voor zover het bouwen betreft - het beste kunnen geschieden met behulp van de bouwvergunning. -Daarom-

Raadsnotulen

Hoeven: 1928-1996 | 1984 | | pagina 334