t
a
GEMEENTE HOEVEN
Agendanr. s. Raadsvergadering d.d. 23 februari 1984
Onderwerp: Voorstel tot vaststelling van het bedrag per leerling voor 1984
ex art. 101 der Lager-onderwijswet 1920.
HOEVER, 10 februari 1984.
Op grond van het vijfde lid van artikel 101 van de Lager-
onderwijswet 1920 moet uw raad voor 1 maart 1984 het bedrag vast
stellen, dat in 1984 per leerling beschikbaar gesteld zal worden
ter bestrijding van de kosten van de lagere scholen, uitgezonderd
de jaarwedden van de leerkrachten. De gemeente moet bovendien het
bedrag van de onroerend-goedbelastingen vergoeden.
Daarnaast moet uw raad, op grond van het achtste lid van genoemd
wetsartikel, een bedrag vaststellen voor de bestrijding van de
administratiekosten. Dit bedrag mag niet lager zijn dan het bedrag
dat de Minister van Onderwijs en Wetenschappen jaarlijks vaststelt.
Voor 1984 is dit (voorlopig) minimumbedrag vastgesteld op 38,75»
Züals gebruikelijk hebben wij de schoolbesturen gevraagd, hun
begrotingen voor het nieuwe jaar in te dienen. De schoolbegrotingen
liggen bij de stukken ter inzage.
Het schoolbestuur van Hoeven raamt de vergoeding per leerling
exclusief administratiekosten, op 526,23. Het schoolbestuur te
Bosschenhoofd komt in zijn begroting op 600,82 per leerling.
De lagere school in Bosschehhoofd telt 9 lokalen, waarvan er 5 als
leslokaal in gebruik zijn. Aangezien de school relatief weinig
leerlingen telt - per 16 januari 1984 144 - kan naar ons
oordeel worden gezegd, dat de school in bijzondere omstandigheden
verkeert. Op grond hiervan kan het schoolbestuur een beroep doen
op de Minister van Onderwijs en Wetenschappen om, met toepassing
van artikel 101 ter van de Wet, een hogere vergoeding vast te stellen
die alleen geldt voor de school in Bosschenhoofd.
Ook in het verleden heeft het schoolbestuur aanvragen als hier-
bedoeld bij de Minister ingediend.
Wij tekenen nog aan, dat de kosten van schoolzwemmen en
gymnastiek niet aan de schoolbesturen worden doorberekend.
-Als-