-6-
ad 6. Gebruik van de woning, verhoging woongenot e.d. zijn geen ter zake
doende argumenten. Te meer niet, bezien tegen de achtergrond van
de regeling in het bestemmingsplan.
ad 7. Verbetering vanhet woongenot is geen feitelijke grondslag voor de
beoordeling van een bouwplan. De beperkingen, welke appellant thans
ondervindt, zijn niet aan de orde in de komplannen, omdat daar
immers de meest aangewezen bouwplaatsen aanwezig zijn voor niet-
agrariërs
Het verschil in zienswijze is niet aan de orde.
In eerste instantie was er sprake van verschil in inzicht, doch
nadien is, aan de hand van het in de voorschriften verwoorde
beleid, voor eenzelfde benadering van deze problematiek ge
kozen.
Er is dan ook geen sprake van rechtsongelijkheid, omdat het be
leid in deze altijd consequent is doorgevoerd.
ad 8. Het onderhavige bouwplan is, zoals uit vorenstaande blijkt, op
de eigen merites beoordeeld. De conclusie van appellant is dus
ook niet terecht.
ad 9. De overweging in het besluit tot weigering van de bouwvergunning,
dat de bouwwerken in relatie tot een doelmatig agrarisch bodem-
gebruik wezensvreemde elementen zijn, wordt door appellant on
juist geïnterpreteerd.
Allereerst dient deze overweging in de kontekst geplaatst te
worden, waar deze thuishoort, nl. in het verlengde van de voor
gaande overweging, waarin de bestemming in het ontwerp-bestem-
mingsplan wordt genoemd.
Voorts vloeit deze overweging voort uit de doeleindenom
schrijving van bedoeld voorschrift, i.e. Agrarisch bouwblok.
Deze gronden zijn bestemd voor agrarische produktiedoeleinden
en om als bouwplaats te dienen voor agrarische bedrijfsbe-
bouwing.
De litigieuze bouwwerken voldoen geenszins aan deze be
schrijving. Normaliter zou advies moeten worden ingewonnen bij
de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen, doch het resul
taat staat bij voorbaat vast. Er wordt hoe dan ook niet ge
bouwd ten behoeve van een bonafide agrarische bedrijfs
vestiging.
-Met-