GEMEENTE HOEVEN
-2-
2. De Reuzelaar, Bovendonksestraat 22.
gemiddeld aantal kleuters 82 1/^
aantal lokalen, groter dan 70 m drie
(elk lokaal telt voor anderhalf)
vergoeding per kleuter 82 1/3 x 83,10 6.841,90
vergoeding per lokaal:
3 x 1% x 4.010,— 18.045,—
vergoeding onroerend-goedbelastingen 767,
totale vergoeding f 25.653,90
als voorschot betaald 23.609,
door de gemeente bij te betalen =-=====*=-
3MariakleuterschoolBovenstraat 18a.
gemiddeld aantal kleuters 74.
2
Aantal lokalen, groter dan 70 m
(deze tellen voor de vergoeding elk voor
anderhalf): tot 1 augustus vier
vanaf 1 augustus drie
vergoeding per kleuter 74 x 83,10 6.149,40
vergoeding per lokaal:
jan-juli 7/12 x 6 x 4.010,14.035,
aug-dec 5/12 x 4x 4.010,- 7.518,75
21.553,75
Vergoeding onroerend-goedbelastingen 760,
Totale vergoeding 28.463,15
Af: betaalde voorschotten 29.994,
Aan de gemeente terug te betalen:
Wij geven u in overweging, de vergoeding vast te stellen
als vermeld. Een ontwerp-besluit ligt bij de stukken ter
inzage.
De commissie algemene zaken is gehoord.
Burgemeester en wethouders van Hoeven,
van Eekelen, loco-burgemeester.
Vergouwen, secretaris.
R.
Hg.
Agendanr. 5. Raadsvergadering d.d. 29 januari 1981.
Onderwerp: Voorstel tot vaststelling van de vergoeding over 1980 als bedoeld
in art. 101 van de Lager-onderwijswet 1920.
HOEVEN, 16 januari 1981.
De besturen van de lagere scholen hebben vaststelling gevraagd
van de vergoeding als bedoeld in artikel 101 van de Lager-onderwijswet
1920 over het jaar 1980.
Volgens dit wetsartikel moet de gemeente de exploitatiekosten van
de scholen vergoeden aan de hand van het bedrag per leerling, dat bij
raadsbesluit van 31 januari 1980 voor het vergoedingsjaar 1980 is vast
gesteld, en met inachtneming van het gemiddeld aantal leerlingen per
school in 1980. Dit gemiddeld aantal wordt berekend op basis van de
aantallen leerlingen op drie teldata, die in de wet zijn voorgeschreven.
Naast het bedrag per leerling vergoedt de gemeente nog de
onroerend-goedbelasting, die de schoolbesturen voor de lagere scholen
over het vergoedingsjaar hebben betaald.
In het bedrag per leerling, dat u op 31 januari 1980 hebt
vastgesteld, is een bedrag begrepen als vergoeding van administratie
kosten. Deze vergoeding mag niet lager zijn dan het bedrag, dat
de minister van Onderwijs en Wetenschappen op grond van artikel 101,
achtste lid, van de Lager-onderwijswet 1920 voor elk jaar vaststelt.
Dit minimum bedrag is voor 1980 nog steeds niet formeel vastgesteld.
Echter uit.de circulaire van 22 december 1980, nr. FV 80/U 917, van
de Minister van Binnenlandse Zaken, betreffende de uitkering lager
onderwijs uit het gemeentefonds, kan worden afgeleid, dat het ver
goedingsbedrag waarschijnlijk op 35,35 per leerling zal worden vast
gesteld. Aangezien in uw besluit van 31 januari 1980 is uitgegaan
van een vergoeding voor administratiekosten van 34,75, stellen wij u
voor, genoemd besluit op dit punt te herzien.
De vergoeding kan, rekening houdend met het bovenstaande,
als volgt worden becijferd:
-School-