Gemeenteraadsfractie HOEVEN - SOSSCHENHOOFD GEMEENTEBEGROTING. 1. Begrotingspositie. Hierbij valt ons een bepaald uitgangspunt van belèid op en wel het volgende M. de V. "Hoe brengt men de begrotingspositie in het reine zonder verandering in de inkomsten en zonder wezenlijke ombuigingen in de uitgaven"? Uw antwoord op deze vraag is verrassend. "De rente van een drietal reserves rekenen wij niet meer toe aan deze reserves, maar aan de inkomsten van de gewone dienst De consequentie is wel dat de reserves feitelijk zullen ver minderen. Bij voortzetting van dit beleid zal de begrotings- V"5"J m positie nog wel enige tijd^of meer gehandhaafd kunnen blijven maar zal de reservepositie toenemend verslechteren. Voorts lijkt ons het gekozen percentage voor kasgeldrente (ll%) afwijkend van de realiteit op de geldmarkt. Daarnaast valt het ons op dat u wél uitgaat van financiële meevallers, maar niet van financiële tegenvallers. Zie als voorbeeld het bestemmen van "ontstane begrotingsruimte" voor eenmalige uitgaven ad 40.000,—. Wij delen uw optimisme in deze niet onvoorwaardelijk. 2-* Financiering. Het financieringstekort van 5,6 miljoen zal "voorhands worg den geleend met kort geld" tegen een geschat rentepercentage van ll°/o. Zoals eerder gesteld komt dit percentage ons wat optimistisch voor. De Rijksoverheid bijvoorbeeld betaalt voor haar financieringstekort 12 3fk°/o rente. Voorts menen wij dat lange termijn behoefte aan kapitaal gedekt dient te worden met lange termijn leningen. Gsmeenteraadsfractle HOEVEN B0SSCHENH00FD 3. Uitkeringen Gemeentefonds. In uw beschouwingen missen wij de consequenties van de structurele vermindering van de uitkeringen gemeentefonds voor de gemeentebegroting. Temeer daar, naar het zich laat aanzien, deze structurele vermindering zich in de komende jaren zal continueren. Hoe denkt u in dit verband over de verwachte toename van de bijstandsuitkeringen als uitvloeisel van langdurige werke- loosheid? Afwikkeling vorige diensten. Tekenend voor deze paragraaf achten wij het grote verschil tussen de plichten die gelden voor het bedrijfsleven enerzijds en die voor de overheid anderzijds. Het bedrijfsleven wordt door de overheid verplicht om binnen 6 maanden na afloop van het boekjaar de cijfers gereed te hebben. De overheid daarentegen volstaat met de opmerking dat de cijfers over 1979 in mei 1981 aangeboden zijn aan het verificatiebureau en dat de cijfers over 1980 binnenkort a gereed zullen zijn. Juist in deze tijd is het van belang om tijdig en alert op een snel verslechterende situatie te reageren, lloe valt dit door de Raad te realiseren als de cijfers van het vorige boekjaar eerst na het lopende boekjaar bekend zijn? Hoe kan een begroting beoordeeld worden als daar slechts de begroting van het voorgaande boekjaar tegenover staat? Zelfs ten aanzien van de Stg. Bosbad, "waarvoor op verzoek van de Raad een nieuw begrotingsmodel gehanteerd werd, konden geen realistische ramingen voor 1982 op grond van de werkelijke inkomsten en uitgaven over de eerste drie kwartalen van 1981 opgesteld worden» M. de V,Vrouwe Justitia moet een blinddoek voor hebben, bij het opstellen van begrotingen mag men geen blinddoek voorhebben.

Raadsnotulen

Hoeven: 1928-1996 | 1981 | | pagina 377