-20-
tevens regelen zullen worden gesteld die ook in het be
stemmingsplan moeten worden opgenomen. Spreker zegt dat er
geen zekerheid bestaat dat de geluidszone-procedure nog dit
jaar zal worden ingezet. Aan de Minister zal worden verzocht
voorrang te geven aan deze procedure voor het Vliegveld
Seppe, maar er is nog geen enkele geluidszone vastgesteld
en er is nog geen procedure begonnen. Omdat de mogelijkheid
niet is uitgesloten dat het nog lang zal duren voordat de
geluidszone wordt vastgesteld, ligt het voor de hand dat eerst
het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Hieromtrent wordt over
leg gepleegd met de provincie en de Rijksluchtvaartdienst,
aldus de voorzitter.
Hierna stelt de voorzitter voor om de samenstellers van het
Zwartboek te berichten conform het commentaar van het college,
met precisering van de gedachten die terzake op tafel zijn
gekomen.
Zonder hoofdelijke stemming gaat de raad hiermee akkoord.
De heer Buijs (P.v.d.A.) wenst de aantekening geacht te worden
tegen dit voorstel te hebben gestemd.
De voorzitter stelt voor de behandeling van de informatie
portefeuille naar het eind van de vergadering te verleggen,
waarmee de raad zonder hoofdelijke stemming akkoord gaat.
4Toepassing van artikel 15, lid 2ter, P.O.-wet 1920.
De heer Wijnen (V.V.D.) merkt op dat het voorstel betrekking
heeft op kinderen die buiten de gemeente een school bezoeken.
Spreker vraagt of een dergelijke regeling ook kan gelden voor
kinderen die binnen de gemeente een school bezoeken en die
afhankelijk zijn vervoer, waarvoor de ouders niet kunnen
zorgen.
De voorzitter antwoordt hierop dat zich binnen de gemeente
geen school voor buitengewoon lager onderwijs bevindt, waardoor
het onderhavige artikellid niet van toepassing kan zijn.
-Ten-
Ten aanzien van de toepassing van artikel 15 van de Lager
Onderwijswet 1920 deelt de voorzitter mede, dat alle aanvragen
daartoe worden getoetst en er zeker, wanneer zulks mogelijk,
noodzakelijk en wenselijk is, die bijdrage wordt toegekend.
De heer Wijnen (V.V.D.) vraagt of er voor extreme gevallen
binnen de gemeente geen regeling kan worden getroffen.
De voorzitter antwoordt hierop dat zulks thans niet aan de orde
is en adviseert de heer Wijnen om de door hem aangehaalde
kwestie ten gemeentehuize te bespreken.
De heer Rijsdorp (V.V.D.) merkt op dat hier sprake is van een
goed voorstel, maar dat het er in feite op neer komt dat er
wordt gediscrimineerd, omdat het hier gaat om een vergoeding
die losstaat van alle normen, daar primair de situatie van
het kind bepalend is voor het toepassen van deze regeling.
Daartegenover staat het kind dat in de gemeente Hoeven woon
achtig is, daar ook naar school gaat, maar om \^elke reden dan
ook niet mobiel is, niet door de ouders getransporteerd kan
worden en waarvan de ouders niet in staat zijn om op een andere
wijze in het vervoer te voorzien.
Daarvoor geldt geen regeling. Spreker zegt dat indien de raad
de voorgestelde regeling aanneemt, men de afstand tussen de
onderhavige groep en de groep waarvan hij zojuist een voorbeeld
heeft gegeven nog groter maakt.
Spreker deelt mede dat in dat licht bezien het zeer juist zou
zijn dat het voorstel, zoals het hier ligt, aangevuld zou
worden voor dergelijke extreme gevallen.
De heer Buijs (P.v.d.A.) vraagt om in aansluiting op het
voorstel van de heer Rijsdorp (V.V.D.) daarin ook de ver
goeding te willen betrekken voor de kinderen die buiten de
gemeente het openbaar onderwijs volgen. Spreker verzoekt het
college hieraan nader aandacht te besteden en bekendheid te
geven aan de mogelijkheden die daaromtrent bestaan.
De voorzitter antwoordt hierop dat artikel 15 van de Lager
Onderwijswet 1920 de bevoegdheden van het gemeentebestuur
regelt ten aanzien van de kostenbijdrage in het vervoer van
-leerlingen-