-36- -37- Daarom zou er vanuit de gemeente gezegd moeten worden, dat er zo veel mogelijk woningbouw in de randstad moet plaatsvinden en het rijk moet die gemeenten, die dat graag willen, volledig steunen. Het ligt niet aan de gemeenten in de randstad, dat er onvoldoende woningen gebouwd worden voor de plaatselijke be volking, maar men heeft onvoldoende financiën en het rijk draagt daarin onvoldoende bij. Tenslotte, voor zover het beperken van de overloop niet lukt, zou de groeistadkeuze en -ontwikkeling zo snel mogelijk op gang moeten komen, om de druk op de kleine kernen te verminderen. Opmerkingen naar aanleiding van de Hoevense reactie. De groei- klasseindeling. De provincie neemt voor de berekening van de woningbehoefte als uitgangspunt, dat de huidige inwoners van een kleine kern, desgewenst, allen over een eigen woning ter plaatse moeten kunnen beschikken. Ten aanzien van de groeiklasse I-kernen wordt gesteld, dat het uitgangspunt haalbaar zou zijn, zelfs al zou de groei van de woningbouw afgestemd zijn op het constant houden van het aantal inwoners (pag. 80), want, zo redeneert men, in alle kernen vindt in werkelijkheid vertrek plaats van personen, die thans een woning bezitten en van personen, die zich als woningzoekende in de kernen zouden hebben aangemeld, als ze er waren blijven wonen. Door dit vertrek komt er, volgens de provincie, ruimte vrij voor de eigen in woners en de economisch-gebondenen. Tot zover klinkt dat aanvaardbaar. De provincie stelt echter ook, dat die ruimte alleen maar beschikbaar komt, als het aantal vestigingen door andere dan eigen inwoners en economisch-gebondenen niet te groot is. Dus ze beseffen wel, dat er inderdaad van buitenaf druk op de kernen wordt uitgeoefend. Zelfs de provincie zal het bekend zijn, dat vestigingen door deze laatste categorie, op geen enkele wijze te controleren valt. In feite wordt vesti ging in een kleine kern dan ook grotendeels overgelaten door het marktmechanisme, dat, zoals de ervaring leert, maar al te vaak werkt in het voordeel van de koopkrachtige en dat is dan vaak een landelijk leef- en woonmilieu zoekende randstedeling en in het nadeel van de vaak niet zo bemiddelde autochtoon, die alleen maar wilde wonen waar hij geboren is. -Hier- Hier komt dan de politieke keus om de hoek. Onze keus is, dat een zodanig beleid wordt gevoerd, dat de zwakkeren gesteund worden, want de sterkeren kunnen uitstekend voor zichzelf zorgen. Voorts zegt de provincie, dat de huidige situatie nog in tegenspraak is met de redenering, dat door vertrek woningen vrijkomen voor de autochtonen, maar tegelijkertijd zegt men dat dit een zich eerder aangediende vraag is van personen, die vrezen in de toekomst niet aan bod te komen. Ook dat staat op pagina 80. Hieruit blijkt dat het zeer discutabel is of het mechanisme van de provincie in de toekomst wel zal lukken. Door zeer sterke beperking van de groei zal de druk van personen van buitenaf alleen maar toenemen. Omdat dat op te vangen is alleen maar een sluitend toewijzingsbeleid een passende methode en niet het indelen in groeiklassen. Hoe zal daaraan vorm moeten worden gegeven? Ten eerste door in de toekomst nog meer greep op verkoopwoningen te krijgen, dan nu het geval is en ten tweede door het woningencontingent te handhaven. De heer Rijsdoru (V.V.D.I: Hoe staat u dan tegenover hand having van de Woonruimtewet? De heer Buijs (P.v.d.A.): Ik zal hierover een bepaalde stelling voorlezen, die ik graag onderschrijf: "In afwachting van een nieuwe huisvestingswet zou de Woonruimtewet van toepassing moeten worden verklaard op kleinekernen". Gelet op de moeilijke situatie waarin de kleine kernen straks komen te verkeren, zou het van toepassing verklaren van de Woonruimtewet een goede suggestie kunnen zijn. De heer Rijsdorp (Y.Y.D.): Mag ik daaruit concluderen dat u voorkeur heeft voor toepassing van de Woonruimtewet, boven allerlei andere regelingen? De heer Buijs (P.v.d.A.): Een discussie op dit punt zou te ver voeren. Al de regelingen, die men dan per gemeente uitwerkt, zouden vergeleken moeten worden met de mogelijkheden om de Woonruimtewet toe te passen. Als zou blijken dat in een gemeente onvoldoende regelingen in stand gehouden kunnen worden om de toewijzing absoluut te regelen, dan zou wellicht het van

Raadsnotulen

Hoeven: 1928-1996 | 1979 | | pagina 141