-4-
De heren Eerstens en Zagers delen mede het hier niet mee eens
te zijn en verlaten de vergadering.
Hierna houdt de heer van Nijnatten, namens zijn fractie, het-
volgende betoog:
Mijnheer de Voorzitter,
Aan het slot van zijn zienswijze op de algemene beschouwingen
en uw antwoorden daarop, heeft de heer Rijsdorp gezegd, dat
het hem is opgevallen, dat niet alle fracties hebben deelge
nomen aan de algemene beschouwingen.
Hoewel ik, mijnheer de voorzitter, in het kort reeds heb
gereageerd op die uitlating, zou ik thans daarop iets dieper
willen ingaan. Ik dacht, mijnheer de voorzitter, dat het
niets nieuws is, dat niet alle fracties aan de algemene
beschouwingen deelnemen,of is het de heer Rijsdorp ontgaan
dat dit ook bij de vorige twee begrotingsvergaderingen het
geval was Mogelijk heeft de heer Rijsdorp toen met minder
aandacht en interesse de algemene beschouwingen gevolgd.
Ook tijdens de vorige twee begrotingsvergaderingen werd
noch door de fractie Oomen, noch door de heer Koevoets deelgenomen
aan de algemene beschouwingen. Ik vraag mij dan ook af waarom
moest de heer Rijsdorp deze beide fracties een trap nageven
Waarom zegt de heer Rijsdorp niet op de man af dat het hem is
opgevallen, dat onze fractie en met name ondergetekende niet
aan de algemene beschouwingen heeft deelgenomen
Misschien,mijnheer de voorzitter, onder het schijnheilige
voorwendsel dat hij niemand persoonlijk aan wil vallen. Als
de heer Rijsdorp meent onze fractie, of mij, een trap na te
moeten geven, dan mijnheer Rijsdorp, kunt u dit gerust doen.
Wij kunnen wel tegen een stootje, al kunnen wij weinig waar
dering opbrengen, voor dergelijke misselijke opmerkingen.
"Is de aanbiedingsbrief te moeilijk", vraagt de heer Rijsdorp
zich af, "of is deze brief te ingewikkeld om er over te kunnen
oordelen
Mijnheer Rijsdorp, u kunt gerust zijn. Wij achten ons zelf echt
nog wel bekwaam genoeg om de aanbiedingsnota te bestuderen en
van eventuele kanttekeningen te voorzien, ook al moet ik hier
direkt aan toevoegen, dat wij veel minder deskundig zijn dan onze
grote deskundige Rijsdorp, die op elk gebied, onderwerp of
-voorstel-
voorstel in de raad, over een zeer grote deskundigheid beschikt,
althans, zo doet hij dat zelf zo graag overkomen. De Hoevense
raad mag er dan ook trots op gaan tenminste één man in zijn
midden te hebben die de deskundigheid zelve is.
Laten wij echter hopen dat de Hoevense gemeenschap behoed mag
blijven voor nog meerdere van deze deskundigen. Dit zou alleen
maar betekenen dat Hoeven, waarschijnlijk als eerste Nederlandse
gemeente, de primeur zou krijgen om de maximale onroerend-goed-
belasting te moeten heffen.
Ontbreekt het hen aan tijd", vraagt de heer Rijsdorp zich af,
dit laatste mag natuurlijk geen argument zijn". Natuurlijk
niet, mijnheer Rijsdorp. Ook wat dit laatste betreft kunnen wij
de heer Rijsdorp gerust stellen. Tot op heden hebben wij nog
steeds voldoende tijd en aandacht besteed aan het bestuderen van
raads- en commissie stukken, om er naar onze mening op verant
woorde wijze al o,f niet onze medewerking aan te verlenen.
Het is ons echter al meerdere malen opgevallen, dat het nog
wel eens voorkomt, dat, wanneer er een bepaalde vergadering voor
de raad moet worden vastgesteld, of wanneer er bepaalde aktivi-
teiten zijn waaraan de raad moet deelnemen, de heer Rijsdorp
opmerkt: "Sorry, voorzitter, dan heb ik geen tijd".
Tijdens zijn betoog merkte de heer Rijsdorp pp dat het zijns
inziens een goede zaak was dat het raadswerk thans beter
gehonoreerd wordt. Moeten wij daaruit concluderen, mijnheer
Rijsdorp, dat men slechts een goed raadslid kan zijn, als dit
zo zoetjes aan een dik betaalde bijbaan wordt
Als dit zo is, dan zijn wij van mening en hebben dan ook de
stellige overtuiging, dat een betere honorering beslist geen
garantie inhoudt dat de kwaliteit van de raadsleden beter wordt.
Het omgekeerde zou wel eens waar kunnen zijn. Wij vinden het een
kwalijke zaak dat men raadslid wil zijn of worden vanwege de
vergoeding die daar tegenover staat.
"Heeft men geen verantwoordelijkheid af te leggen", zo vraagt de
heer Rijsdorp zich af. Zeer zeker wel, mijnheer Rijsdorp. Ik
dacht dat onze fractie dit zeker al in voldoende mate heeft
bewezen, met name in de zittingsperiode september 1970-
september 1974, toen ondergetekende zelf deel uitmaakte van het
college van burgemeester en wethouders en de portefeuille be
heerde van algemene en sociale zaken.
Ook-