GEMEENTE HOEVEN
Voor zover het onderzoekskosten betreft ten behoeve van de
Wet Werkloosheidsvoorziening zijn er voor de gemeente geen
kosten. Deze onderzoekskosten worden door het Rijk voor 100%
gesubsidieerd.
De onderzoekskosten die worden gemaakt ten behoeve van
de Algemene Bijstandswet en de Rijksgroepsregelingen zijn niet
subsidiabel en komen volledig voor rekening van de gemeente.
Het begrote kostenaandeel voor de gemeente Hoeven ad.
4.691,41 per jaar betreft deze niet subsidiabele kosten.
Bij de vaststelling van dit bedrag is uitgegaan van het
aantal uitkeringsgevallen en is aangenomen dat het aantal te
onderzoeken gevallen W.W.V. en A.B.W. groepsregelingen ge
lijk zal liggen, derhalve een verhouding 50% - 50%.
Blijkt deze verhouding anders te liggen dan wijzigt uiter
aard ook de bijdrage van de gemeente.
Wij stellen u voor de aanstelling van een bijzondere onder-
zoeksambtenaar benodigde gelden ter beschikking te stellen en
hiertoe de 19e wijziging van de gemeentebegroting vast te
stellen.
De commissie algemene zaken is gehoord.
Burgemeester en wethouders van Hoeven.
Twaalfhoven, burgemeester.
Vergouwen, secretaris.
Agendanr. 7^ Raadsvergadering d.d. 23 juni 1977.
Onderwerp: opleiding en vorming voor de bestuursdienst van gemeenten en
provincies.
HOEVER, 27 mei 1977.
Reeds geruime tijd is de oprichting in studie van een centrale
instelling voor vorming en opleiding van gemeente- en provinciale
ambtenaren.
In juni 1976 heeft deze studie geleid tot een voorstel inzake de op
richting van een dergelijk instituut. Het voorstel is tijdens een
voorlichtingsbijeenkomst op 25 augustus 1976 toegelicht en be
commentarieerd. In vrijwel alle reacties is instemming betuigd met de
kern van het voorstel, te weten de oprichting van een centraal
instituut voor vorming en opleiding voor de Bestuursdienst van de
lagere publiekrechtelijke lichamen. De uitwerking van dat principe
heeft daarentegen nogal wat kritiek ontmoet en talrijke vragen opge
roepen. D'e op- en aanmerkingen hebben aanleiding gegeven tot vrij
ingrijpende wijzigingen van het concept, dat thans in zijn nieuwe
formulering aan de provinciale en gemeentebesturen is toegezonden.
Het is duidelijk, dat opleiding en vorming voor het openbaar
bestuur van de lagere publiekrechtelijke lichamen gediend zijn met
een bundeling van alle activiteiten op dit terrein, die thans door
verschillende instellingen worden verricht. Om dit doel te bereiken
is de oprichting van een centraal instituut onmisbaar.
Dit instituut zal tot doel moeten hebben, in samenwerking met
de bestuursscholen, de opleiding en vorming ten behoeve van het
openbaar bestuur van de lagere publiekrechtelijke lichamen te be
vorderen en, in uitzonderingsgevallen, zelf te verzorgen.
Om de invloed van de provincies en de gemeenten te xvaarborgen, is
in het voorliggende ontwerp van de gemeenschappelijke regeling be
paald, dat het instituut een ledenraad zal hebben, die bestaat uit
de voorzitter en door de deelnemers aangewezen vertegenwoordigers
Elke deelnemer wijst één vertegenwoordiger aan.
De ledenraad heeft de in artikel 8 van het ontwerp omschreven taken
en bevoegdheden, waaronder de benoeming en het ontslaan van de
voorzitter, de vaststelling van begroting en rekening en de vast
stelling van de regeling voor het bepalen van de deelnemersbijdrage.
-Haast-