-12-
Het is moeilijk deze vraag met voor of tegen te heantwoorclen. Men moet
de zaak met de nodige differentiatie benaderen.
Er zijn duidelijk 5 aspecten te onderscheiden:
a.) het principe van de verdeling van ons land in kleinere provincies,
die tevens de plaats innemen van de gewesten;
b.) het toekennen van en de verdeling van bevoegdheden tussen Rijk,
Provincie en gemeenten;
c.) het samenvoegen van gemeenten.
Wat punt a betreft, de verdeling van ons land in kleinere provincies,
wil ik hetvolgende opmerken: Ik kan me indenken dat het moeilijk tot
stand komen van de huidige gewesten, waarbij vooral stedelijke rivali
teiten remmend werkten, de minister heeft doen grijpen naar de oplos
sing van kleinere provincies, temeer omdat bedoelde rivaliteiten na
het totstandkomen van de gewesten nog doorwerken.
Overigens is de gedachte aan een gewijzigde provinciale indeling niet
nieuw.
Mijnheer de voorzitter, prae-gewesten zoals we nu hebben blijven zwak:
door telkens opnieuw voor de dag komende rivaliteiten, vaal: zijn de
huidige gewesten te klein en vooral ook omdat deze gewesten geen slag
vaardig beleid kunnen voeren. Immers zij missen oxficiële bestuurs
bevoegdheid en zijn niet ingepast in het bestuurspatroon van ons land.
Ik kan er dan ook mee accoord gaan, dat ons land verdeeld wordt, in
kleinere provincies, die met bevoegdheden bekleed een krachtig beleid
kunnen voeren.
Wat Brabant betreft is het voor mij een vraag of dit wel verdeeld
moet worden in zoveel nieuwe provincies.
Wat het territorium van de' ontworpen provincie West-Brabant aangaat,
daar kan ik in grote lijnen mee accoord gaan. In grote lijnen! Over
grenscorrecties bij de provincie Zeeland moet nog gesproken kunnen
worden. West-Brabant dient een sterke provincie te zijn, alleen al om
zijn ligging tussen de twee metropolen Rotterdam en Antwerpen.
Yoor procesmatige groei van de huidige gewesten in West-Brabant naar
één gewest ben ik niet enthousiast. Dat duurt allemaal te lang!
Ik ben dus duidelijk voorstander van zogenaamde mini-provincies,
maar wat punt b betreft, nl. de verdeling van bevoegdheden tussen rijk,
provincie en gemeente ben ik tegen .het voorstel van de minister. Het
onttrekb teveel zeggingsmacht aan de gemeenten. De gemeenten zuilen
mogelijk wel een veertje moeten laten, maar versterking van bevoega-
heden van de nieuwe provincies zal toch in hoofdzaak moeten geschieden
door het toespelen van bevoegdheden vanuit de ministeries. Dan is er
!i kans op decentralisatie, op eigen beleid in de provincies en ook in
i de gemeenten.
Wat -
-13-
Wat punt c aangaat (samenvoeging van gemeenten) wil ik benadrukken,
dat men nier niet al te bot te werk moet gaan. Er zijn kleinere
gemeenten waar prima gewerkt wordt, waar het volk dicht bij het bestuu
staat. Bij opheffing van de zelfstandigheid van een dergelijke gemeen
te vermindert onherroepelijk de betrokkenheid van de mensen bij het
bestuur en verschraalt de activiteit.
Om taken te vervullen, die voor een kleinere gemeente alleen onmoge
lijk zijn, zal ook bij invoering van kleinere provincies onderlinge
samenwerking van een groep gemeenten oplossing dienen te bieden. Men
zal samenvoeging van gemeenten per geval goed dienen te bekijken en
zich niet teveel te laten leiden om een bepaald aantal inwoners als
minimum te némen, omdat dan technische moeilijkheden zouden kunnen
worden opgelost.
Samengevat mijnheer de voorzitter,
- ik ben voor een nieuwe provinciale indeling;
- ik ben in grote lijnen voorstander van het territoir van de ontworpen
provincie West-Brabant;
- ik ben tegenstander van het toespelen van bevoegdheden aan het
provinciaal bestuur ten koste van de gemeenten;
- ik wil nadrukkelijk waarschuwen voor al te rigoureuze opheffing van
kleinere gemeenten.
ïïadat de voorzitter in het kort op de gehouden betogen is ingegaan
wordt het voorstel zonder hoofdelijke stemming aangenomen, waarbij de
heer Lockefeer aantekening verlangt zich niet met het voorstel te
kunnen verenigen.
10*Hetgeen verder ter tafel komt.
Door de fractie van den Bosch, Broos en Krijnen is de volgende
motie ingediend:
Overwegende dat op onze interpellatie van 2A april 1975 tot op
heden nog geen anttroord is ontvangen.
Overwegende dat artikel 390 lid 3 van de bouwverordening luidt
"Alvorens de gemeenteraad op een ingesteld beroep ingediend bij
de raad beslist, wordt de belanghebbende in de gelegenheid
gesteld door de raad of een door de raad uit zijn midden benoem
de commissie te worden gehoord",
concluderen wij, dat de beroepen ingediend bij de raad door
Matthijsen, v.d. Riet en Yerwijmeren, niet met inachtneming van
de bouwverordening zijn verworpen en dus niet rechtsgeldig zijn.