-2- Panden, die in de periode tussen de thans aan de orde zijnde taxatie en de eerstvolgende (per 1 januari 1979) gereedkomen, sullen tussen tijds worden geschat. Bij verbouwing enz. van reeds geschatte percelen vindt eveneens opnieuw taxatie plaats. Op grond van de wet jo. het Besluit gemeentelijke onroerend-goed- belastingen zijn van de belasting vrijgesteld, naast de bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgronden, o.a. gebouwde eigendommen waarvan de ondergrond bestaat uit ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, gebouwen met ondergrond en aanhorigheden, aie in hoofdzaak bestemd zijn voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten in de zin van de artikelen 15 en 14 van de Wet Premie Kerkenbouw (Stb. 1962, 538), ongebouwde eigendommen welke deel uitmaken van landgoederen, die op de voet van de jüatuurschoonwet 1928 (Stbl. 63) zijn aangewezen, met uitzondering van aanhorigheden van gebouwde eigendommen, en natuurterreinen die beheerd worden door rechtspersoonlijkheid bezittende instellingen die zich uit sluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen. Van de zgn. gebruikersbelasting zijn - althans op grond van het Besluit gemeentelijke onroerend-goedbelastingen - niet vrijgesteld de tot woningdienende eigendommen met hun aanhorigheden of gedeelten van eigendommen, in de zin van de artt. 13 en 14 van eerdergenoemde Wet Premie Kerkenbouw (b.v. pastorieën). In de ontwerp-verordening zijn de zojuist opgesomde vrijstellingen opgenomen (artikel 7, eerste lid, letters a t/m d, jo. de aanhef van artikel 1). Daaraan zijn nog toegevoegd de onder e t/m j van artikel 7, eerste lid, vermelde vrijstellingen. In het tweede lid is bepaald, dat de vrijstelling voor kerkgebouwen e.d. voorzover die als woning dienen, en voor pastorieën, niet geldt voor de gebruikersbelasting. De invoering van de onroerend-goedbelastingen heeft tot gevolg, dat een aantal belastingen komt te vervallen, nl. de grondbelastingen, de personele belasting, de straatbelasting en de rioolbelasting. Om het verlies aan inkomsten te dekken, moet het tarief van de nieuwe belasting zodanig worden bepaald, dat de belastingopbrengst tenminste gelijk is aan het bedrag, dat uit hoofde van de vervallende belastingen in de gemeentekas zou vloeien. Anderzijds mag de opbrengst op grond van art. 273 van de gemeentewet niet hoger zijn dan 12 respectievelijk 15$ van de algemene uitkering uit het gemeentefonds exclusief de factor sociale zorg. Het eerste percentage geldt voor de onroerend-goedbelasting voor gebruikers, het andere voor de onroerend-goedbelasting voor zakelijk gerechtigden. - Zonder -

Raadsnotulen

Hoeven: 1928-1996 | 1974 | | pagina 297