-2- Het provinciaal bestuur spreekt in zijn brief tevens zijn oordeel uit over het in onze gemeente geldende belastingniveau. Met name schrijven zij 9 dat de rioolbelasting geen billijke bijdrage kan worden genoemd in de ten laste van de gemeente komende kosten van de riolering. Voorts blijven de met ingang van 1 juni 1974 te heffen opcenten op de personele belasting belangrijk achter bij de door de minister van binnenlandse zaken gestelde algemene minimum normen. Wij onderschrijven de stelling van G,S., dat bij het voteren van onrendabele uitgaven niet zal kunnen worden ontkomen aan een verhoging van de plaatselijke belastingen. Zo zal zonder belastingverhoging b.v. geen dekking in de begroting gevonden kunnen worden voor een eventuele verhoging van het bedrag per leerling, voor subsidies en voor kapitaal- lasten van investeringen, waartegenover geen inkomsten staan. Omdat u het tarief van de straatbelasting en de hondenbelasting reeds met ingang van 1 januari 1974 hebt verhoogd, en de opcenten op de personele belasting per 1 juni 1974 ©en verhoging hebben ondergaan, kunnen deze belastingen naar ons oordeel thans niet opnieuw worden verhoogd. Voor verhoging kan o.i. momenteel alleen de riool belasting in aanmerking worden gebracht. Deze belasting levert thans een bijdrage van ongeveer 4056 van de kosten van de riolering, die in de begroting 1974 zijn geraamd op 111,114,46. Aangezien het tarief van de rioolbelasting in onze gemeente bepaald laag moet worden genoemd, nl. nog geen 25% van de zgn. rijksnorm, achten wij een matige verhoging, die althans enige ruimte schept voor de lopende dienst, redelijk. Wij geven u daarom in overweging de rioolbelasting als volgt te wijzigen (tussen haakjes zijn de thans geldende bedragen vermeld) a. een woonhuis f 50» (55» b. een winkel, landbouw-, tuinbouw-, veeteelt- of pluimveebedrijfeventueel annex woongelegenheid 60,-- (45» c. een inrichting als bedoeld in de Drank- en Horecawet, cafetaria's en slachterijen, eventueel annex woonge legenheid d. hotels, huisvesting biedend aan ten hoogste 10 personen en telkens per 10 personen 15»— meer e. schoolgebouwen en daarmee qua grootte gelijk te stellen gebouwen f. een fabriek of werkplaats, waarin werkzaam zijn; 1minder dan 5 personen 2. meer dan 5 doch ten hoogste 20 personen 3. meer dan 20 doch ten hoogste 40 personen 85,— (70, 115,— (100,-™) 215»— (200, 11 60,— (45, 85,— (70, 11 105,— (90,

Raadsnotulen

Hoeven: 1928-1996 | 1974 | | pagina 123