-4-
Spreker zegt op grond van door hem verkregen informaties vraagtekens
te plaatsen hij het verstrekken van een opdracht aan een project
groep, waarhij Heidemij en Grontmij zijn betrokken.
Naar de mening van spreker liggen de taakstellingen van deze maat
schappijen meer in de uitvoerende sector.
Ideeën moeten komen van specifieke instituten zoals het N.R.I.T.,
aldus de heer Eerstens.
Spreker vraagt of het geen aanbeveling zou verdienen deze zaak
regionaal aan te pakken.
De heer Eerstens stelt voor het voorstel van burgemeester en wet
houders in dier voege te wijzigen dat de opdracht tot het verrichten
van research wordt verstrekt aan het N.R.I.T.
De voorzitter zegt de benadering van de heer Eerstens merkwaardig
te vinden. Door de heer Eerstens worden vragen gesteld, maar tege
lijkertijd wordt door hem reeds een conclusie op tafel gelegd,
aldus de voorzitter.
Ingaand op een publicatie in het Dagblad "De Stem" van 25 oktober
1973 zegt de voorzitter met verbazing kennis te hebben genomen van
de uitlatingen, die zijn gedaan zonder informaties te vragen bij de
gemeente. Het N.R.I.T. kan geacht worden volledig op de hoogte te
zijn van de gang van zaken met betrekking tot de recreatieplanning
in West-Brabant, aldus de voorzitter.
Spreker geeft vervolgens een overzicht van de voorgeschiedenis op
het gebied van de regionale recreatieplanning en deelt mede dat het
N.R.I.T. niet bij de studies omtrent deze materie is betrokken.
Mogelijk bestaat hierover van de zijde van het N.R.I.T. wat wrevel,
aldus de voorzitter.
Spreker zegt dat de 1e fase van het gehouden N.R.I.T.-onderzoek in
hoofdzaak de enquetering van bezoekers omvatte, onder meer met de
intentie om een beeld te krijgen van de herkomst en om na te gaan
of de propaganda eventueel anders zou moeten xforden gericht.
Als met de 2e fase van het N.R.I.T.-onderzoek zou zijn begonnen zou
dit een doorkruising zijn geworden van het regionaal onderzoek,
aldus de voorzitter.
De heer Eerstens zegt van mening te zijn dat het N.R.I.T. niet
opzij moet worden gezet.
- De -