-7- Toelichting lid 10g Met de invoering van het smartgeld in de Ziektewet (artikel 35) en de ■Jet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (artikel 53), alsmede naar aanleiding van de wettelijke regeling (artikel 1639 L B.W.) van smareegeld voor de werknemer in het particuliere bedrijf is de nood- zaa,c ontstaan voor het overheidspersoneel een adequate voorziening te treffeno b Voor de rijksambtenaren is een en ander geregeld door aanvulling van artikel 44 van het A.R.A.R. (K.B. van 23 september 1971, Stbl. 597)» De bepaling dat indien een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 of meer aan de hoogte van een uitkering ten grondslag ligt de smarte- gelduitkering geschiedt op basis van 100% van de laatstelijk genoten bezoldiging vindt zijn oorzaak in het feit dat een bepaling van gelijke ^strekking is opgenomen in artikel 53, lid 2 van de W.A.O, Eenzelfde bepaling is opgenomen in artikel 35, lid 2, Ziektewet, De model-regeling van het Centraal Orgaan gaat in het eerste lid van artikel E 13 voor bepaalde categorieën verder (nl. tot 2 j aar na aanvang van de verhindering) dan andere voor het overheidspersoneel gelo.ende regelingen waardoor na 18 maanden een terugval naar 80°/6 van de bezoldiging kan plaatsvinden. Gelet evenwel op hiervorengenoemd artikel 35, lid 2 van de Ziektewet en mede overwegende dat, indien een overlijden plaatsheeft na de terugval tot 80%, de nabestaanden van deze gewezen ambtenaar minder zouden ontvangen wanneer de smartegelduitkering zou. worden gerelateerd aan de hoogte van de uitkering aan de gewezen ambtenaar bij leven dan oe nabestaanden van de gewezen ambtenaar die al van het eerste lid van artikel E 13 was "uitgetrokken", is ook hier bepaald dat de uit kering wordt berekend naar 100?$ van de laatstelijk genoten beloning. Welhaast vanzelfsprekend is hier - misschien ten overvloede - een welvaartsvastheidsclausule ingebouwd. Toelichting lid 11 DeJ in lid genoemde anticumulatie met uitkeringen krachtens artikel Q 6 van de Algemene burgerlijke pensioenwet en krachtens wettelijke verzekeringen is nodig omdats a. enerzijds de uitkering is gebaseerd op de leden 1, 2, 4 en 5 van dit artikel waardoor de antisamenlcopbepaling ten aanzien van een pensioen voor de gewezen ambtenaar, die ambtenaar in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet -ras, gelegen in het zevende lid onder a van dit artikel hier buiten toepassing blijft. Dit zou betekenen dat indien geen anticumulatie met artikel Q 6 werd opgenomen de volle uitkering van zowel de gemeente als van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds zou worden genoten; b, enkele categorieën van ambtenaren (nl. onder meer die welke geen ambtenaar in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet zijn) onder de werkingssfeer van de Ziektewet en de Wet op de arbeidsonge schiktheidsverzekeriag kunnen vallen. Ten aanzien van deze ambtenaren geldt artikel E 13 als een suppletieregeling; voor de nog in leven zijnde gewezen ambtenaar die krachtens artikel E 13 een uitkering geniet, is de kortingsregeling voor samenloop van* uitkering met een wettelijk ziekengeld of W.A.0.-uitkering gere geld in artikel E 13, lid 7, onder e (oud f), juncto artikel E 14. (Hier geldt nl. dat ziekengeld dient te worden gerangschikt onder het begrip inkomsten uit of in verband met (vroegere) arbeid) Waar de eerste negen leden van dit artikel uitgaan van doorbe taling van bezoldiging en de leden 10 en 11 een op zich zelf staande éénmalige uitkering regelen aan nagelaten betrekkingen van de gewezen ambtenaar is het derhalve nodig om ingeval van samenloop van deze uitkering met een uitkering krachtens een - van

Raadsnotulen

Hoeven: 1928-1996 | 1972 | | pagina 233