-11-
Na dit onderhoud werd mij duidelijks
1. Dat het onderzoek door de betreffende commissie destijds gedaan op
verzoek van de gemeente, erop gericht is geweest of er een reële
bestaansmogelijkheid aanwezig was voor het vestigen van twee agrari
sche bedrijven» Het advies van betreffende commissie was afwijzend
omdat dit ong. 6 ha grote bedrijf niet rendabel gemaakt ofwel ge
splitst kon worden in twee bedrijven»
Door wie en waarom werd de commissie verzocht een onderzoek in te
stellen naar het vestigen van twee bedrijven, daar dit geenszins de
bedoeling is geweest, mede gezien het feit dat de heer Matthijssen
reeds 64 jaren telt en gedurende enkele jaren invalide is.
De weigering van de bouwvergunning werd vooral gebaseerd op het
negatieve advies van de betreffende commissie, verbaasd in deze zijn
wij er dan ook over dat zowel in de agenda van 28 maart 1972 als in de
stukken hierop betreffende steeds gesproken x^ordt over één bedrijf,
dit weer in tegenstelling tot de aan de commissie verstrekte gegevens.
Na het onderhoud met de secretaris van de commissie agrarische bouwaan-
vragen bleek voor ons onomstotelijk vast te staan, gezien de in oktober
1970 geldende gebruiken, wetten en gex/oonten er geen reden meer aanwezig
is om de heer Matthijssen aanvrage tot een bouwvergunning nog langer
aan te houden.
Uit hoofde van uw gevoel tot eerlijkheid en billijkheid verzoeken wij
u dan ook, vooral uit naam van deze inwoner uit uw gemeente op korte
termijn hierover een gunstige beslissing te nemen, waarvoor wij u bij
voorbaat onze dank verschuldigd zijn.
Antwoord
Door de heer Matthijssen sr. werd op 25 oktober 1971 een aanvrage inge
diend voor de bouw van een woning met schuur. Omdat de woning opgericht
zou worden in het agrarisch gebied vaar alleen woningen t.b.v. een
agrarisch bedrijf gebouwd mogen worden, is door het college terzake
advies gevraagd aan de adviescommissie agrarische bouwaanvragen.
De door deze commissie uitgebrachte adviezen zijn steeds negatief
geweest. Dit was voor ons college aanleiding toen aanvrager voorziening
vroeg bij de raad, deze te adviseren de vergunning te weigeren. De
raad in vergadering bijeen op 28 maart 1972 was echter van mening dat
er geen weigeringsgrond aanwezig was en heeft omdat hij vanwege het op
het betreffende gebied rustende voorbereidingsbesluit de vergunning niet
hon verlenen, de aanvrage aangehouden.
Een ander (voor aanvrager gunstigere) beslissing was toen en is ook
"thans niet mogelijk.
- betreffende -