4
gochelt .Een bedrag moet echter worden vastgesteld,dat redelijk
is.Voor 1965 naar 1966 zijn we net f 10.- onhoog gegaan.
Verder geeft de voorzitter voorlezing van het voorstel van
burgemeester en wethoudersdat,in het kort,luidt als volgt:
Art. 101 der l.o.vet 1920 schrijft voor,dat de gemeenteraad
elk jaar vóór 1 maart het bedrag vaststelt,dat voor het
nieuwe jaar per leerling zal worden toegekend aan de besturen
derbijzondere scholen.
Als maatstaf voor de bepaling van dit bedrag geldtvolgens
het aangehaalde wetsartikelhet bedrag,dat nodig is om in de
redelijke behoeften der scholen te voorzien.
In 1965 gold een vergoeding van 6ü.- per leerling.
Voor het nieuwe jaar zal - i.v.n. de oplopende lonen en
prijzen - een hoger bedrag noodzakelijk zijn.
De Inspectrice van liet lager onderwijs,te Roosendaalheeft
geadviseerd voor 1966 een bedrag van 70.- per leerling be
schikbaar te stellen.Burgemeester en wethouders achten dit
bedrag redelijk.
In verhouding tot het voor 1965 vastgestelde bedrag is de
voorgestelde vergoeding aanzienlijk hoger.De motivering hier
van is gelegen in de sterke stijging van lonen en pryzen.ket
name het onderhoud en het schoonhouden van de schoolgebouwen
vraagt aanzienlijke bedragen, juist omdat deze posten zo loon-
intcnsief zijn.
Het landelijk gemiddelde voor openbaar en bijzonder gewoon
lager onderwijs bedroeg in 1965 in gemeenten van 5000-10000
inwoners 70.47 (in 1964 62.93).
Zoals in het prae-advies van 28 januari 1965,betreffende
de vaststelling van het bedrag per leerling voor 1965 reeds
werd betoogd, is een gemiddeld bedrag nog niet noodzakelijker
wijs voor elk concreet geval ook een juist bedrag.Ben algemeen
bekende reden voor de verschillen is b.v. gelegen in de ver
schillende grootte der scholen.Iiet is immers duidelijk,dat
b.v. een vrij grote school relatief goedkoper kan worden ge
ëxploiteerd dan een school met te weinig leerlingen,waarvan
de vaste kosten per leerling uiteraard hoger liggen.
De talloze in ons land bestaande kleine en zeer kleine
scholen beïnvloeden de gemiddelde kosten per leerling van
zelfsprekend in opwaartse richting.Enkele voorbeelden daar
toe worden aangehaald.
Nu voor 1966 een bedrag van 70.- wordt bepleit,kan moei
lijk worden gezegd,dat het onderwijs in deze gemeente te kort
wordt gedaan.Overigens handhaven burgemeester en wethouders
hun voornemen om de vergoeding voor 1967 wederom net 5.-
te doen verhogen.ilocht de styging van lonen en prijzen zich
sterker voortzetten dan redelijkerwijs thans kan worden ver-
wachtman zullen zij daarmee bij hun voorstel betreffende het
bedrag per leerling voor 1967 zeker rekening houden.
Zij adviseren thans het bedrag per leerling voor 1966 te